Archive
FEM 5-04 Landenranglijst IMD – Risico’s China
Ranglijsten
Vorige week kwam IMD in Lausanne met de uitslag van de jaarlijkse competitie voor de meest aantrekkelijke economie. In 2003 zakte Nederland al van plaats 4 naar 13; dit jaar nog iets dieper naar de 15e plaats van de 60 onderzochte landen (mijn huidige woonland, Maleisie, staat op plaats 16, en dat lijkt dus ongeveer gelijkwaardig, maar het verschil is dat Nederland al maar afglijdt, terwijl Maleisie klimt in de ranglijst).
Er is een duidelijk verband tussen de plaats op de ranglijst – een combinatie van objectieve factoren en impressies van managers – en de populariteit van een land voor internationale investeringen van bedrijven. Landen met méér investeringen uit het buitenland stijgen op de ranglijst en andersom. De Nederlandse ervaring illustreert dat het verband tweezijdig is: een land dat veel buitenlandse investeerders trekt staat er kennelijk goed op in kringen van internationale beslissers en dat zijn tegelijkertijd de juryleden voor de jaarlijkse enquete van IMD.
Tijdens Paars I werd Nederland veel populairder. Minister Melkert had de uitzendbureaus meer ruimte gegeven, terwijl in Spanje en Duitsland uitzendbureaus nog verboden waren. Buitenlandse investeerders houden van uitzendbureaus, zeker in Europa, want ze hebben in hun lokale, buitenlandse kranten kunnen lezen dat de Europese arbeidsmarkt zo inflexibel is. Nederland was toen een gunstige uitzondering in Continentaal Europa met een arbeidsmarkt die meer leek op Engeland en Amerika. Ook de ontslagformule bij de kantonrechter stak gunstig af in vergelijk met omringende landen. En dus werd Nederland populair; Willem Vermeend – toen staatssecretaris van financieen – merkte op: “Nederland staat tegenwoordig op alle lijstjes van buitenlandse investeerders”. Zelfs als de keuze uiteindelijk viel op Ierland of Finland, dan was Nederland toch in the picture.
Ranglijsten reflecteren die ups en downs in populariteit en als Nederland in een paar jaar zakt van plaats 4 naar plaats 15 is dat een signaal dat de stroom van investeringen naar Nederland opdroogt. Dat betekent minder nieuwe banen en een nog lastiger puzzel in de economische politiek. Maar buitenlandse investeerders kunnen bij voorbeeld niet ongevoelig zijn voor het feit dat Zweden (nu hoger op de lijst dan Nederland) wél de belastingen verlaagt zodat Nederland bijna het enige land is in Europa waar de fiscus meer dan de helft van een inkomen wil wegbelasten. En zodra een land zakt op de ranglijst is dat ook een teken dat managers bekende karakteristieken van zo’n land nu negatiever interpreteren. Toen het goed ging met Nederland was onze informele stijl een voordeel in vergelijking met de ernstige Zweden. Nu gaat het een paar jaar slecht met Nederland en dus bedenken de managers dat Ikea en HM een vlot beeld schetsen van Zweden, terwijl Nederland met Cees van der Hoeven misschien te ver is doorgeschoten in het managen uit de losse pols.
De mooie vierde plaats van Nederland in 2000 reflecteerde ook dat Nederlandse managers genoegen namen met bescheiden salarissen en dat de CEO-kultuur niet zo extreem had toegeslagen als in Engeland of Amerika; nu associeren de kritische juryleden de stroperigheid van de polder met Shell waar comité’s van group managing directors niet in staat bleken om een heldere boekhouding te garanderen van de olie-reserves.
Veel in de ranglijsten is subjectief – maar ze zijn belangrijk want een land dat zakt krijgt minder aandacht van internationale investeerders. Wat kan een regering daar aan doen? Letten op kosten én op kwaliteit. Beieren (als regio ook opgenomen in de IMD-enquete) klimt op de ranglijst, terwijl de lonen er veel hoger zijn dan in Nederland. De lonen in Ierland stijgen al jaren veel sneller dan in Nederland, maar Ierland staat wél in de top-tien. Zolang Nederlandse politici liever zwarte-pieten met de sociale partners over loonmatiging dan controversiele actie ondernemen op gebied van criminaliteit, woningcorporaties en andere terreinen waar Nederland evident afwijkt van concurrerende landen, is er het risico dat Nederland nog meer afglijdt. Loonmatiging komt altijd te laat, is altijd te langzaam en is nooit meer dan een defaitistische strategie. De juryleden van IMD hebben dat helaas opnieuw goed aangevoeld.
China
Bij al het griezelige nieuws over de chinese banken, gaan de gedachten vanzelf terug naar de Aziatische crisis van 1997-98. China is meer dan twee keer zo groot als alle vijf landen bij elkaar die toen werden getroffen, en zou daarom een crisis in China dan niet twee keer zo erg kunnen zijn als wat er toen gebeurde? Dat was in 1997 en 1998 al erg genoeg. Het bankroet van Thailand in juni 1997 leidde tot een cascade van problemen in de regio. Beleggers werden nerveus over emerging markets en dreven risico-premies omhoog. In augustus 1998 ging Rusland ook nog failliet en een maand later moest de Amerikaanse Centrale Bank inspringen om de gokkers van Long Term Capital Management en hun crediteuren-banken in New York te redden. Vandaag de dag worstelt de wereldeconomie al met een olieprijs boven 40 dollar, een stijgende rente in Amerika, terrorisme in Spanje, Irak, Israel, Pakistan en Centraal-Azie, en de dreiging van terrorisme in Engeland en Amerika. Daarbij is de insolventie van alle vier de grote staatsbanken in China erger dan de spreekwoordelijke druppel in de emmer – dit is voor beleggers en investeerders een chinese water torture.
Na de Aziatische crisis van 1997-98 duurde het minder dan één jaar voordat de economie in de Philippijnen en in Zuid-Korea weer terug was op het niveau van de top vóór de crisis. Maleisie had iets langer nodig dan een jaar. In Thailand duurde het drie jaar om uit het dal te klimmen; in Indonesie meer dan vier jaar. Daar zit wel een patroon in: Indonesie had geen wetgeving voor faillissementen en een corrupt juridisch systeem en kreeg daardoor geen enkele toegang tot liquiditeit om de crisis aan te pakken. In Thailand hadden politici meer dan overal elders misbruik gemaakt van de banken om dollars te lenen voor corrupte projecten. Korea en Maleisie hadden verhoudingsgewijs een beter ontwikkeld financieel systeem en dat bood kansen om de crisis zakelijk en voorspelbaar aan te pakken. De Philippijnen waren minder getroffen door kapitaalvlucht omdat daar ook vóór 1997 minder hot money was binnengekomen.
Wat is dan de score voor China? Drie minpunten die een serieuze en langdurige crisis suggereren: een groot aantal gammel gefinancieerde projecten, vooral in de bouw, trage en politiek afhankelijke rechters, en een slecht ontwikkeld financieel systeem. Dat moet wel betekenen dat een toekomstige financiele crisis in China zich niet een-twee-drie laat oplossen. Maar er zijn gelukkig op dit moment nóg zwaardere argumenten om niet zo bezorgd te zijn. Er is geen enkele neerwaartse druk op de wisselkoers; integendeel, China kreeg al ongevraagd advies uit Washington om te denken aan een revaluatie naar een sterkere waarde voor de yuan.
De chinese rente is laag. Officiele schattingen van de inflatie in China liggen bij 4 procent, maar de echte inflatie is misschien hoger, zeker in de kustprovincies. De lange rente is met 5 procent nauwelijks hoger, en zeker te laag om de oververhitting in de economie af te remmen. De korte rente is een stuk lager dan de inflatie. Zo’n configuratie van rentestanden is een teken van hoge economische groei, niet de voorbode van een dreigende financiele crisis. Dat de Bank of China de korte rente zó laag kan houden ondanks alle zorgen over de vier insolvente bankreuzen, laat zien dat de markt nog geen dreiging ziet van flitskapitaal dat het land spoorslags zou kunnen verlaten.
China moet de oververhitting in de kustprovincies afremmen en actie ondernemen tegen wilde speculatie in de huizenmarkt. Zelfs in rijke landen met een hoogontwikkelde kapitaalmarkt is het niet zo makkelijk voor een centrale bank om dan het gouden midden te vinden tussen een agressief hogere rente of een te-lang-te-lage rente. In een ontwikkelingsland als China met slecht ontwikkelde financiele instituties is dat nog veel moeilijker. Maar het lijkt mij onwaarschijnlijk dat er al dit jaar een harde landing komt in de Chinese economie. De financiele spanningen zullen voortduren, de regering zal als een jongleur alle ballen in de lucht houden en de economische groei komt later dit jaar wellicht verrassend sterk terug. China blijft intussen kampen met sociale en politieke spanningen die opeens tot een ontlading kunnen komen – dus ook in 2004. maar de financiele problemen gaan in 2004 nog niet tot een crisis leiden
NRCHandelsblad over verkeerd economisch beleid
A tale of two cities
In Zurich verdient een manager gemiddeld 68 procent meer dan in Amsterdam, een ingenieur 123 procent, een leraar in het basisonderwijs 120 procent, een buschauffeur 127 procent, een bouwvakker 66 procent, een garagemonteur 68 procent, en een secretaresse 49 procent.
En toch spreekt in Zurich niemand over loonmatiging.
Voor Nederlandse politici, daarentegen, is loonmatiging nog steeds het belangrijkste recept tegen de recessie. Het is waar dat tussen 1999 en 2002 de kosten in Nederland ongeveer zeven procent meer zijn gestegen dan in de omringende landen. En als nu in die drie jaren de exporterende industrie enorm aan marktaandeel had verloren vanwege hogere kosten, dan zou loonmatiging kunnen helpen om dat marktaandeel weer snel terug te winnen. Maar dat is niet het geval. De groei van de export bleef bijna volledig gelijke tred houden met het Europese gemiddelde en er zijn dus haast geen markten die tijdelijk zijn opgegeven en klaar liggen om weer veroverd te worden.
Als we in de analyse een stap zetten naar een iets algemener niveau, dan is er inderdaad een probleem in Nederland met de verhouding tussen prijs en kwaliteit, en dat is niet beperkt tot de exporterende industrie. Loonmatiging is één recept om prijs en kwaliteit bij elkaar te brengen, namelijk door af te koersen op een lagere prijs. We weten uit bittere eerdere ervaringen in de jaren tachtig dat heel wat jaren nodig zijn om dat resultaat te bereiken, en dat in de tussentijd de werkloosheid nog extra toeneemt omdat de loonmatiging druk zet op de bestedingen. Een recept dat uitsluitend verlichting biedt aan de exporterende industrie heeft daarom ongunstige bijwerkingen voor alle andere sectoren. Overal elders lopen de uitgaven terug en dus is er ook minder werk. De sectoren die daardoor tijdelijk worden getroffen (detailhandel, horeca, toerisme, autobranche etc.) hebben veel meer werknemers dan de ene sector die voordeel heeft bij loonmatiging, namelijk de exporterende industrie.
Als Nederland door jarenlange loonmatiging kans ziet om de zeven procent extra kosten uit de periode 1999-2002 weer terug te winnen, dan verdient in Zurich een manager nog steeds 61 procent meer dan in Amsterdam, een leraar 113 procent en een secretaresse 42 procent. Toch zou onze regering dan tevereden zijn want het doel van de loonmatiging zou zijn bereikt. Hoe kan dat? Ik zie maar één mogelijk antwoord: omdat Nederland zich neerlegt bij sjofelheid en wanorde, en dus ook veel lagere kosten moet bieden dan Zwitserland, terwijl Zurich bij hogere kosten kennelijk ook een veel hogere kwaliteit weet aan te bieden dan Amsterdam. Kennelijk zijn de scholen, het openbaar vervoer, de politie en de woningmarkt er zo veel beter dat het bedrijfsleven kan overleven ondanks hogere loonkosten.
De zeven procent schade die Nederland heeft opgelopen tussen 1999 en 2003 is alleen een probleem zolang Amsterdam wat betreft scholen, veiligheid, openbaar vervoer en wonen niet kan tippen aan Zurich – want als Amsterdam wél even comfortabel was dan zouden de lonen kennelijk 49-127 procent hoger kunnen zijn zonder schade voor de werkgelegenheid.
Hier is één illustratie, die misschien zal verbazen. Zurich is niet goedkoop, maar een internationale manager moet toch in Amsterdam 14 procent meer betalen voor een gemeubileerde huurwoning en 22 procent meer voor een leeg appartement. Zó verstoord is in Nederland de woningmarkt in de grote steden, dat sommigen veel te goedkoop wonen in een huis van de woningcorporatie, terwijl anderen geen woning kunnen vinden. Er is géén hoofdstad in Europa waar het prijsverschil zó groot is tussen de huurders bij de corporatie en de huurders die noodgedwongen moeten huren in de vrije sector. Van Oslo tot Lissabon is de woningmarkt vrijer dan in Amsterdam, en ook in Zurich waar huurders bij een corporatie en huurders in de vrije sector bijna dezelfde prijs betalen. De hevig verstoorde (en corrupte) woningmarkt in Amsterdam kost groei en werkgelegenheid omdat buitenlandse bedrijven weten hoe lastig en kostbaar het is om woonruimte te vinden voor hun managers. Een internationaal onderzoek naar de woningmarkt voor expatriates in zestig wereldsteden laat zien dat er maar drie steden nóg duurder zijn dan Amsterdam voor de huur van een mooi appartement in de vrije sector: New York, Londen en Hong Kong. In Parijs, Rome, Frankfort, Geneve, Zurich, Chicago of Los Angeles kunnen internationale managers goedkoper een appartement huren dan in Amsterdam. Dat kost groei en werkgelegenheid in Nederland – en ergernis voor de forensen die in Amsterdam niet aan de bak komen op de woningmarkt.
De extreme vertekeningen op de woningmarkt in Amsterdam (en in Utrecht, Den Haag, Rotterdam en andere grote steden) heeft nog ernstiger gevolgen voor de economie dan de reistijd en het ongemak voor al die werknemers die niet dicht bij hun werk kunnen wonen. Uit internationaal onderzoek blijkt dat steden moeten concurreren door een aantrekkelijk klimaat te bieden aan zowel artiesten en ontwerpers als aan managers. Een stad die daar niet in slaagt, verliest haar glans. In Nederland is Rotterdam het duidelijkste voorbeeld van een stad die dat lot heeft getroffen. Hoe veel Unilever-managers wonen nog in Rotterdam? En hoe veel architecten van het bureau van Rem Koolhaas wonen in de stad waar ze werken? We kennen het antwoord: de managers zijn tevreden in Wassenaar en de architecten wonen in Dordrecht of Leiden. Resultaat: de binnenstad van Rotterdam schiet tekort als ontmoetingsplaats van creatieve mensen – terwijl dat precies de functie is die een stad moet vervullen om succesvol te concurreren met kleinere woongemeenten.
Dit is slechts een schets in een notendop van een makke op de woningmarkt, maar net zo goed is er ruimte voor hogere kwaliteit bij het onderwijs, de veiligheid en het openbaar vervoer. Er is dus kennelijk een tweede recept om de ongunstige verschillen tussen Amsterdam en Zurich weg te werken: niet nóg lagere lonen in Nederland maar een minder verstoorde woningmarkt (en een efficientere politie, minder dwaze schooltijden in het basisonderwijs en schoner openbaar vervoer). Waarom werken ministers daar dan niet aan in plaats van eindeloze oproepen tot loonmatiging? Nederland heeft niet alleen ministers van financien en van economische zaken die kunnen preken over loonmatiging, maar ook een minister van onderwijs die de scholen kan verplichten om kinderen op te vangen tussen de middag en na schooltijd. Er is een minister van Volkshuisvesting die de woningcorporaties kan dwingen om in veel hoger tempo woningen te verkopen. En er is een minister van Binnenlandse Zaken die kan zorgen dat de politie niet meer zogenaamd verslag doet aan een vergadering van vijfentwintig burgemeesters, maar serieus verantwoording aflegt over de prestaties. Dat zou allemaal bijdragen aan een efficientere economie. Het recept van hogere kwaliteit van het leven heeft geen ongunstige bijwerkingen, behalve dan misschien voor de agenten die preciezer verantwoording moeten afleggen, de trambestuurders die minder vaak ziek kunnen zijn met behoud van 100 procent salaris of de direkteuren van woningcorporaties die eindelijk afgerekend worden op resultaat.
Minister Zalm gebruikt het argument dat er geen tijd is om te wachten op een hogere kwaliteit in wonen, onderwijs, veiligheid etc., en dat de verhouding tussen prijs en kwaliteit van Standort Nederland snel moet verbeteren. Maar was de verkiezing van 2002 niet een signaal dat veel mensen radikale verbeteringen wensten? Ik heb Pim Fortuyn niet gehoord over loonmatiging, maar wel over armoede in de bejaardenzorg, over criminaliteit in de grote steden en slonzig openbaar vervoer. Trouwens, het recept van loonmatiging heeft ook jaren nodig, blijkend uit het feit dat in 2002 en 2003 de loonstijging in Nederland nog steeds ongunstiger was dan in het buitenland, omdat werkgevers en vakbonden de pleidooien voor loonmatiging nog niet au serieux namen. In feite nam de concurrentiepositie nog eens met ongeveer drie procent af in het nadeel van Nederland. Die twee jaar zijn verspild aan de aanloop tot de loonmatiging van 2004 en 2005, maar hadden ook kunnen worden gebruikt om de kwaliteit van Nederland grondig te verbeteren. Een gemiste kans met als verklaring dat politici liever de schuld van de recessie neerleggen bij de vakbonden dan politiek kapitaal inzetten om lastige veranderingen te bereiken bij de woningcorporaties, de politie, het onderwijs of de gezondheidszorg.
Ten slotte: ik schrijf in Kuala Lumpur waar het symphonieorkest (met Nederlander Kees Bakels als dirigent!) al bijna even goed is als in Nederland, het vliegveld er duurder uitziet dan het linoleum van Schiphol en het private ziekenhuis een stuk efficienter werkt dan in Nederland. Maar de lonen in de industrie zijn een kwart van Nederland en een ingenieur verdient een derde van het Nederlandse salaris. Bedrijven kunnen dus niet alleen naar Zurich maar ook naar Maleisie, en dat is precies wat ze zullen doen wanneer de verhouding tussen prijs en kwaliteit in Nederland ze niet aanstaat. Daarom is er slechts één recept met perspectief: de kwaliteit van Nederland zo snel mogelijk naar het niveau van Zurich doordat ministers van onderwijs, volkshuisvesting en binnenlandse zaken doen waarvoor ze zijn aangesteld in plaats van zich te verschuilen achter de mantra van de onvoldoende loonmatiging.
Eduard J. Bomhoff is hoogleraar economie aan Monash University Malaysia in Kuala Lumpur. Van 1989 tot 2002 was hij vaste columnist van deze krant.
FEM 4-04 Land van hufters I – II
Land van hufters (I)
Even terug in Nederland voor een lezing en een vergadering, trof ik iedereen in gesprek over een mooi artikel van Geert Mak in het Financiele Dagblad (de tekst is nog na te vragen via marketing@fd.nl). Als titel koos Mak Eenzaamheid, moed en vertrouwen, maar ik denk dat we daar de sonore invloed zien van zijn recente elevatie tot hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam – de journalist Mak had misschien wel gekozen voor een duidelijker label, bij voorbeeld Land van hufters. Hoe dit ook zij, het artikel is een hondenpoepverhaal over het management. Interim-managers verwoesten uitgeverijen omdat ze niets afweten van het boekenvak, commissarissen spelen elkaar de gouden bal toe en consultants blaten dure platitudes omdat managers zich van te voren willen indekken tegen kritiek. Het mooie van Mak’s artikel is dat hij zijn aanklacht naar een hoger plan tilt. Het stuk begint met historische voorbeelden van Hollandse nuchterheid en soberheid uit de tijd die met recht bekend staat als onze Gouden eeuw, en eindigt met een professorale poging tot sociaal-wetenschappelijke analyse.
Uiteraard verwijst Geert Mak naar Trust, the social virtues and the creation of prosperity van Francis Fukuyama, maar hij is niet helemaal tevreden, omdat de lessen van onze Gouden Eeuw kennelijk niet zijn doorgedrongen in dit Amerikaanse boek. Wie interesse heeft in het vroege voorbeeld van Holland als een goed-werkende samenleving kan inderdaad beter terecht bij Alain Peyrefitte (La société de confiance), of bij Jonathan Israels (The Dutch Golden Age). Peyrefitte heeft hoofdstukken over Holland en Engeland en verklaart het achterblijven van Frankrijk, Italie en Spanje uit de drukkende invloed van de contra-reformatie op het zakendoen in die Katholieke landen. De protestanten in Holland en Engeland zaten wel op Zondag vroom in de kerk, maar hadden door de week geen hinder van de gedetailleerde religieuze voorschriften die de katholieke landen verlamden na het concilie van Trente.
Jonathan Israels verwerpt de nadruk op religie bij Peyrefitte en schildert vooral dat de Hollandse steden groeiden en bloeiden door gezonde rivaliteit: elke stad wou de beste Staalmeesters, het mooiste stadhuis en de laagste stedelijke belastingen. In Frankrijk, daarentegen, ging al het belastinggeld naar de Zonnekoning voor dure paleizen en overbodige oorlogen.
Zou Nederland ooit de kans krijgen op een tweede Gouden Eeuw? Misschien waren we optimistisch tijdens het herstel in de jaren vijftig, en hadden sommigen ook enige hoop op het poldermodel van de jaren negentig, maar anno 2004 is er weinig reden tot vrolijkheid. Mak eindigt zijn artikel met een pleidooi voor fatsoen, hoffelijkheid en bescheidenheid, en dat zal iedere lezer beamen, maar hoe krijg je zo’n herstel van normen en waarden voor elkaar? Ik denk dat preekjes door de minister-president weinig effekt sorteren, maar dat een regering wel kan beginnen met zelf het goede voorbeeld te geven. Zo zou onze huidige minister van landbouw beter laat dan nooit kunnen besluiten om zijn suikerbietenplantage te verkopen voordat hij weer naar Brussel gaat om hard in te zetten voor hoge subsidies aan de suikerboeren. En ook zou het kabinet kunnen stoppen met vreemde benoemingen van ex-politici op hoge funkties. In de volksgezondheid, bij voorbeeld, zijn recent twee oud-politici benoemd op technische topfukties. Eén gepensioneerde defensie-specialist van het CDA moet nu toezicht houden op alle ziekenfondsen en een ex-wethouder en defensie-minister van de VVD moet de nieuwe prijzen ontwerpen voor de volksgezondheid. Geen van beiden heeft enige ervaring op dit terrein, maar samen zijn ze verantwoordelijk voor de besteding van meer dan veertig miljard Euro per jaar. De benoemingen zijn alleen te begrijpen vanuit de wens van CDA en VVD om vooraanstaande partijleden wég te promoveren naar een mooie topfunktie.
Als de vis gaat rotten, begint dat bij de kop. Een mooi Hollands spreekwoord dat alles te maken heeft met vertrouwen. Sober en fatsoenlijk gedrag in Den Haag is daarvoor noodzakelijk, maar niet voldoende. Gelukkig hebben economen ná de publikatie van Fukuyama’s boek over Trust al nuttige inzichten ontwikkeld over de relatie tussen vertrouwen in de overheid, betrouwbaarheid van de burgers, en economisch succes. Meer daarover de volgende keer.
Land van hufters (II)
Dat zou mooi zijn, een Nederlandse samenleving gebaseerd op vertrouwen en respect! In zijn artikel in het Financiele Dagblad klaagde Geert Mak dat een sprinkhanenplaag van interim-managers over ons land is neergedaald en dat hun duur en ondeskundig advies leidt tot hufterigheid. Het moderne management-jargon doet pijn aan de taalgevoelige oren van de historicus en journalist. Ook daarom droomt hij van een terugkeer naar de plechtige soberheid van de regenten uit de Gouden Eeuw – of misschien de vakbekwaamheid van de meesters en gezellen uit Wagner’s Meistersinger.
Ik denk dat we moeten oppassen om walging over interim-managers te generaliseren. De plaag van de interimmers is een nederlandse ziekte die veel te maken heeft met een evasie-cultuur waarin echte managers niet kunnen beslissen. Management is noodzakelijk in alle menselijke organisaties en zonder management kunnen teams nu eenmaal niet functioneren (lees daarover bij voorbeeld het laatste boek van management-guru Peter Drucker The best of Drucker).
Een slappe beslis-cultuur is natuurlijk wél een ernstig probleem. En de noodzaak om die slappe cultuur te veranderen is nog urgenter vanwege de dagelijkse dreiging van het terrorisme. Al eerder noemde ik hier het belangrijke nieuwe boek van Lee Harris: “Civilization and its enemies”. Harris plaatst het terrorisme in de context van de bekende parabel over de duiven en de haviken. Als iedereen zich gedraagt als een duif, is dat een recept voor gelukkig samenleven. Maar het evenwicht is instabiel, want de eerste havik kan met brutaal gedrag en dreigementen moeiteloos een wereld voor zich winnen. Zo kunnen terroristen ook chanteren en wel met des te meer succes zolang hun tegenstanders nog niet willen toegeven dat de wereld ruwer is geworden. Al te goed is buurman’s gek – dat geldt helaas nog meer in de internationale politiek. Een terrorist die bereid is zichzelf te offeren kan alleen worden verslagen door een tegenpartij die desnoods bereid is om ook mensenlevens op te offeren. Zo niet, dan wint de terrorist die immers het zwaarst mogelijke chantage-middel in de strijd werpt: het offer van zijn eigen leven als hij zijn zin niet krijgt.
Harris heeft nog een les die Nederland zich ter harte zou kunnen nemen: “To merely tell people how admirable tolerance is, rather than training people to conduct themselves in a tolerant manner, is to make tolerance impossible. The same is true of all the abstractions that the intellectual holds dear. The value of cooperation can only be taught by making men cooperate. “
Moet Europa niet krachtiger training aanbieden in cooperatief gedrag, bij voorbeeld aan jonge mensen? Onderzoek laat zien dat in Nederland schoolverlaters zonder diploma weinig vertrouwen hebben in de maatschappij en zelf ook weinig betrouwbaar gedrag laten zien. In onze ultra-liberale manier van denken, laten wij heel veel over aan de eigen verantwoordelijkheid van kinderen en ouders. Wie niet naar school wil, kan spijbelen en de ouders krijgen nog steeds hun uitkering en de kinderbijslag. Maar dan schiet de noodzakelijke training waar Harris over spreekt er dus bij in – en het gevolg is een onverschillige maatschappij met een Haags debat over normen en waarden waar niemand naar luistert.
Harris schrijft: “de intellectueel die op zoek is naar perfecte oplossingen in theorie wordt zo de vijand van de echte, praktische beschaving”. Met hun abstracties over vrijheid en tolerantie zijn VVD en PvdA daar beiden schuldig aan. We zullen helaas letterlijk moeten vechten voor de vrijheid – want anders wint de chantage van de terroristen. We zullen in het binnenland dwang moeten uitoefenen om mensen te trainen in eigen verantwoordelijkheid – want anders reageren burgers met nóg meer cynisme op de abstracties van de politici. Intellectuelen hebben de goede antenne voor hufterigheid van botte managers, maar moeten zélf ook hun gedrag veranderen: geen debat op het scherp van de snede over utopieen, maar concrete messy compromissen om een vastgelopen land weer op gang te krijgen.