FEM 5-04 Landenranglijst IMD – Risico’s China
Ranglijsten
Vorige week kwam IMD in Lausanne met de uitslag van de jaarlijkse competitie voor de meest aantrekkelijke economie. In 2003 zakte Nederland al van plaats 4 naar 13; dit jaar nog iets dieper naar de 15e plaats van de 60 onderzochte landen (mijn huidige woonland, Maleisie, staat op plaats 16, en dat lijkt dus ongeveer gelijkwaardig, maar het verschil is dat Nederland al maar afglijdt, terwijl Maleisie klimt in de ranglijst).
Er is een duidelijk verband tussen de plaats op de ranglijst – een combinatie van objectieve factoren en impressies van managers – en de populariteit van een land voor internationale investeringen van bedrijven. Landen met méér investeringen uit het buitenland stijgen op de ranglijst en andersom. De Nederlandse ervaring illustreert dat het verband tweezijdig is: een land dat veel buitenlandse investeerders trekt staat er kennelijk goed op in kringen van internationale beslissers en dat zijn tegelijkertijd de juryleden voor de jaarlijkse enquete van IMD.
Tijdens Paars I werd Nederland veel populairder. Minister Melkert had de uitzendbureaus meer ruimte gegeven, terwijl in Spanje en Duitsland uitzendbureaus nog verboden waren. Buitenlandse investeerders houden van uitzendbureaus, zeker in Europa, want ze hebben in hun lokale, buitenlandse kranten kunnen lezen dat de Europese arbeidsmarkt zo inflexibel is. Nederland was toen een gunstige uitzondering in Continentaal Europa met een arbeidsmarkt die meer leek op Engeland en Amerika. Ook de ontslagformule bij de kantonrechter stak gunstig af in vergelijk met omringende landen. En dus werd Nederland populair; Willem Vermeend – toen staatssecretaris van financieen – merkte op: “Nederland staat tegenwoordig op alle lijstjes van buitenlandse investeerders”. Zelfs als de keuze uiteindelijk viel op Ierland of Finland, dan was Nederland toch in the picture.
Ranglijsten reflecteren die ups en downs in populariteit en als Nederland in een paar jaar zakt van plaats 4 naar plaats 15 is dat een signaal dat de stroom van investeringen naar Nederland opdroogt. Dat betekent minder nieuwe banen en een nog lastiger puzzel in de economische politiek. Maar buitenlandse investeerders kunnen bij voorbeeld niet ongevoelig zijn voor het feit dat Zweden (nu hoger op de lijst dan Nederland) wél de belastingen verlaagt zodat Nederland bijna het enige land is in Europa waar de fiscus meer dan de helft van een inkomen wil wegbelasten. En zodra een land zakt op de ranglijst is dat ook een teken dat managers bekende karakteristieken van zo’n land nu negatiever interpreteren. Toen het goed ging met Nederland was onze informele stijl een voordeel in vergelijking met de ernstige Zweden. Nu gaat het een paar jaar slecht met Nederland en dus bedenken de managers dat Ikea en HM een vlot beeld schetsen van Zweden, terwijl Nederland met Cees van der Hoeven misschien te ver is doorgeschoten in het managen uit de losse pols.
De mooie vierde plaats van Nederland in 2000 reflecteerde ook dat Nederlandse managers genoegen namen met bescheiden salarissen en dat de CEO-kultuur niet zo extreem had toegeslagen als in Engeland of Amerika; nu associeren de kritische juryleden de stroperigheid van de polder met Shell waar comité’s van group managing directors niet in staat bleken om een heldere boekhouding te garanderen van de olie-reserves.
Veel in de ranglijsten is subjectief – maar ze zijn belangrijk want een land dat zakt krijgt minder aandacht van internationale investeerders. Wat kan een regering daar aan doen? Letten op kosten én op kwaliteit. Beieren (als regio ook opgenomen in de IMD-enquete) klimt op de ranglijst, terwijl de lonen er veel hoger zijn dan in Nederland. De lonen in Ierland stijgen al jaren veel sneller dan in Nederland, maar Ierland staat wél in de top-tien. Zolang Nederlandse politici liever zwarte-pieten met de sociale partners over loonmatiging dan controversiele actie ondernemen op gebied van criminaliteit, woningcorporaties en andere terreinen waar Nederland evident afwijkt van concurrerende landen, is er het risico dat Nederland nog meer afglijdt. Loonmatiging komt altijd te laat, is altijd te langzaam en is nooit meer dan een defaitistische strategie. De juryleden van IMD hebben dat helaas opnieuw goed aangevoeld.
China
Bij al het griezelige nieuws over de chinese banken, gaan de gedachten vanzelf terug naar de Aziatische crisis van 1997-98. China is meer dan twee keer zo groot als alle vijf landen bij elkaar die toen werden getroffen, en zou daarom een crisis in China dan niet twee keer zo erg kunnen zijn als wat er toen gebeurde? Dat was in 1997 en 1998 al erg genoeg. Het bankroet van Thailand in juni 1997 leidde tot een cascade van problemen in de regio. Beleggers werden nerveus over emerging markets en dreven risico-premies omhoog. In augustus 1998 ging Rusland ook nog failliet en een maand later moest de Amerikaanse Centrale Bank inspringen om de gokkers van Long Term Capital Management en hun crediteuren-banken in New York te redden. Vandaag de dag worstelt de wereldeconomie al met een olieprijs boven 40 dollar, een stijgende rente in Amerika, terrorisme in Spanje, Irak, Israel, Pakistan en Centraal-Azie, en de dreiging van terrorisme in Engeland en Amerika. Daarbij is de insolventie van alle vier de grote staatsbanken in China erger dan de spreekwoordelijke druppel in de emmer – dit is voor beleggers en investeerders een chinese water torture.
Na de Aziatische crisis van 1997-98 duurde het minder dan één jaar voordat de economie in de Philippijnen en in Zuid-Korea weer terug was op het niveau van de top vóór de crisis. Maleisie had iets langer nodig dan een jaar. In Thailand duurde het drie jaar om uit het dal te klimmen; in Indonesie meer dan vier jaar. Daar zit wel een patroon in: Indonesie had geen wetgeving voor faillissementen en een corrupt juridisch systeem en kreeg daardoor geen enkele toegang tot liquiditeit om de crisis aan te pakken. In Thailand hadden politici meer dan overal elders misbruik gemaakt van de banken om dollars te lenen voor corrupte projecten. Korea en Maleisie hadden verhoudingsgewijs een beter ontwikkeld financieel systeem en dat bood kansen om de crisis zakelijk en voorspelbaar aan te pakken. De Philippijnen waren minder getroffen door kapitaalvlucht omdat daar ook vóór 1997 minder hot money was binnengekomen.
Wat is dan de score voor China? Drie minpunten die een serieuze en langdurige crisis suggereren: een groot aantal gammel gefinancieerde projecten, vooral in de bouw, trage en politiek afhankelijke rechters, en een slecht ontwikkeld financieel systeem. Dat moet wel betekenen dat een toekomstige financiele crisis in China zich niet een-twee-drie laat oplossen. Maar er zijn gelukkig op dit moment nóg zwaardere argumenten om niet zo bezorgd te zijn. Er is geen enkele neerwaartse druk op de wisselkoers; integendeel, China kreeg al ongevraagd advies uit Washington om te denken aan een revaluatie naar een sterkere waarde voor de yuan.
De chinese rente is laag. Officiele schattingen van de inflatie in China liggen bij 4 procent, maar de echte inflatie is misschien hoger, zeker in de kustprovincies. De lange rente is met 5 procent nauwelijks hoger, en zeker te laag om de oververhitting in de economie af te remmen. De korte rente is een stuk lager dan de inflatie. Zo’n configuratie van rentestanden is een teken van hoge economische groei, niet de voorbode van een dreigende financiele crisis. Dat de Bank of China de korte rente zó laag kan houden ondanks alle zorgen over de vier insolvente bankreuzen, laat zien dat de markt nog geen dreiging ziet van flitskapitaal dat het land spoorslags zou kunnen verlaten.
China moet de oververhitting in de kustprovincies afremmen en actie ondernemen tegen wilde speculatie in de huizenmarkt. Zelfs in rijke landen met een hoogontwikkelde kapitaalmarkt is het niet zo makkelijk voor een centrale bank om dan het gouden midden te vinden tussen een agressief hogere rente of een te-lang-te-lage rente. In een ontwikkelingsland als China met slecht ontwikkelde financiele instituties is dat nog veel moeilijker. Maar het lijkt mij onwaarschijnlijk dat er al dit jaar een harde landing komt in de Chinese economie. De financiele spanningen zullen voortduren, de regering zal als een jongleur alle ballen in de lucht houden en de economische groei komt later dit jaar wellicht verrassend sterk terug. China blijft intussen kampen met sociale en politieke spanningen die opeens tot een ontlading kunnen komen – dus ook in 2004. maar de financiele problemen gaan in 2004 nog niet tot een crisis leiden