FEM 6-04 Minder kritiek op ECB – Zwakke economie Nederland
Kritiek op ECB houdt op
We vieren deze maand dat de korte rente in Euroland al een jaar lang stabiel is. In de laatste vergadering heeft de ECB opnieuw besloten om de rente niet te veranderen en vast te houden op de 2 procent die was afgesproken in juni 2003. Het besluit van 3 juni kreeg weinig aandacht in de media. Dat was vroeger wel anders. Waar is de tijd gebleven dat een besluit in Frankfurt om de Euro-rente constant te houden direkt leidde tot een golf van kritiek van de analisten in de City? Nog maar kort geleden kregen we dan vanuit Londen te horen dat de ECB voor de zoveelste keer te laat was, hopeloos vast zat behind the curve, niets had geleerd en eindelijk eens een voorbeeld moest nemen aan de pro-actieve politiek van de Federal Reserve in Washington?
“Dim Wim”. Zo heette Wim Duisenberg in de Engelse boulevard-pers. Alles was fout aan de Europese Centrale Bank – tenminste in de hatelijke visie van de Londense analisten. Nu horen we die critici niet meer. Het is veel stiller rondom de ECB, en heus niet omdat journalisten makkelijker sympathie hebben voor de fransman Trichet dan voor de nederlander Duisenberg. Wijsneuzerij op details is er nog steeds –wanneer Trichet in de maandelijkse persconferentie zich even onhandig uitdrukt, maar de orkaan van kritiek waarin Duisenberg moest stand houden is verstomd.
Waar ging het toen over? De kritiek kwam altijd uit Londen, en had helemaal niet betrekking op de zaak waar Duisenberg en de ECB verantwoordelijk voor waren, namelijk de inflatie in Euroland. Daar viel ook niet veel op aan te merken. Bij de start van de ECB in januari 1999 was de gemiddelde inflatie 1 procent; tijdens de vette jaren voor de economie liep de inflatie iets op tot 2 ½ procent, en toen de economie in 2001 slap werd, nam ook de inflatie langzaam af, totdat de laatste maanden de extreme stijging van de olieprijs roet in het eten gooide. Als we kijken naar de inflatie in de dienstensector, dan is die al vijf jaar lang haast onveranderd op 2 – 3 procent. Ook dat cijfer laat zien dat de ECB goed bezig is, want als de arbeidsintensieve dienstensector rekent met zulke prijsstijgingen, kan de industrie waarschijnlijk werken met bijna stabiele prijzen, omdat de produktiviteit in een fabriek sneller toeneemt dan in een ziekenhuis. De gemiddelde inflatie komt dan uit tussen de 1 ½ en 2 procent, precies wat Duisenberg beloofde bij zijn aantreden in 1999. Op maandbasis zal dat nooi precies lukken; over de volle vijf jaar van de ECB ziet de trend er goed uit.
De Londense analisten waren boos over de wisselkoers. Vóór de start van de euro hadden ze en masse aan hun clienten voorspeld dat de euro meteen een sterke reserve-valuta zou worden en dus zou winnen op de dollar. In plaats daarvan zakte de koers van de euro met meer dan 30 procent. De internationale beleggers waren niet blij met het advies uit Londen – en de analisten kozen de makkeljke vluchtroute: hun voorspelling van een sterke euro was logisch en zou ongetwijfeld zijn uitgekomen, maar wie had kunnen raden dat Duisenberg zo’n klutz zou zijn?
Nu is de wisselkoers van de euro weer precies terug bij af en we horen daar uit Londen niet zo veel meer over. Er is ook meer begrip voor wat de ECB heeft willen bereiken. In de eerste vijf jaar van het bestaan was de eerste prioriteit het opbouwen van een stabiele reputatie; daarom heeft Duitsenberg bewust geprobeerd om niet vaker dan nodig het beleid bij te stellen. Niet iedere twee maanden de rente veranderen, en zeker niet in paniek raken en beloftes doen over wisselkoersen en andere zaken waar de markt over beslist en centrale bankiers geen pretenties moeten hebben.
In Londen hebben de financiele markten de afgelopen weken een stilzwijgend compliment gemaakt aan de ECB. De olieprijzen stegen tot boven 40 dollar maar de lange rente veranderde nauwelijks. Ik denk dat de lange euro-rente nu langdurig lager zal blijven dan de lange rente in de VS en dat de energieprijzen ook de komende maanden nauwelijks effekt zullen hebben op de euro-rente. De markt vertrouwt – zelfs in Londen – dat de ECB capabel is om de euro-inflatie dicht bij 2 procent te houden. Veel is mis met de euro-zone, maar de ECB was nooit een van de hoofdschuldigen en is na een moeilijke publicitaire start nu in de luwte terecht gekomen. Bravo voor Duisenberg die dat allemaal heeft bereikt voor de helft van zijn jaarsalaris bij De Nederlandsche Bank, maar met een veelvoud van de kritiek.
Economie slapper dan in 1980-82
Zelfs in 2005 blijft de Nederlandse economie kwakkelen. Op 17 juni kwam het Centraal Planbureau (CPB) met de waarschuwing dat de groei niet hoger wordt dan ruim één procent. En die sombere prognose zou er nóg slechter hebben uitgezien wanneer het CPB niet voor volgend jaar had gerekend met een veel lagere olieprijs. Maar misschien komt de olieprijs volgend jaar wel hoger uit dan de 32 dollar in de berekening en dat betekent een nog lagere economische groei.
Als deze nieuwe voorspelling correct is, dan is de Nederlandse economie nog meer ingezakt dan in de recessie van 20 jaar geleden. Voor de vergelijking neem ik aan dat in een normaal jaar de economie kan groeien met ongeveer 2 ½ procent. Dat is vanwege de groei in de bevolking, door technische vooruitgang in het bedrijfsleven en vooral omdat oude fabrieken in de strokarton sluiten en nieuwe, efficiente firma’s productieve banen aanbieden. Diezelfde 2 ½ procent is ook de grens die aangeeft of het goed of slecht gaat met de werkloosheid. Economische groei boven de 2 ½ procent: werkloosheid daalt; groei onder de 2 ½ procent: werkloosheid neemt toe.
De feitelijke groei van de economie bleef ernstig achter bij het gemiddelde in de vijf achtereenvolgende jaren 1979, 1980, 1981, 1982 en 1983 en de werkloosheid nam ieder jaar toe. In totaal liep de economie een achterstand op van 9 procent in vergelijking met de stabiele groei van 2 ½ procent die nodig is om de werkloosheid constant te houden. Intussen is het wel zeker dat de economie ook achter blijft in de reeks van vijf jaren jaren 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005. In totaal wordt de achterstand over deze vijf jaren 9,4 procent, dat is dus nog iets slechter dan in de periode rondom 1980.
In alle andere EU-landen is de terugval van de economie minder ernstig dan in Nederland. Zweden en Denemarken, twee landen met hoge belastingen en een dure welvaartsstaat, blijven over de periode 2001-2005 in totaal 3 en 5 ½ procent onder hun potentieel – heel wat minder ernstig dan de geschatte 9,4 procent voor Nederland. In die Scandinavische landen neemt de werkloosheid toe met 1 procent; in Nederland met 4 procent. Nederland is hekkesluiter van alle hoogontwikkelde OECD-landen en staat op een 171ste plaats van de 182 landen waarvoor het Internationale Monetaire Fonds de economische groei voorspelt, tussen de Centraal Afrikaanse Reubliek en de Solomon Eilanden maar nog wel vóór Argentinie en Zimbabwe.
Tien jaar geleden heerste in Den Haag nog de opvatting dat de wereld wat kon leren over de Nederlandse economische politiek. Ik zie nog de foto’s waarmee het SER-bulletin trots meldde dat ook de Chinese autoriteiten interesse hadden in het succesvolle poldermodel. Op de eerste foto stond SER-voorzitter Quené trots op het Plein van de Hemelse vrede; op de tweede reis naar China zagen wij zijn secretaresse tussen de Chinese gastheren – één bezoek was niet voldoende om alle subtiliteiten van het poldermodel in het Mandarijns te vertalen. Maar in zijn advisering om het Chinese communisme te voorzien van een lokale SER had voorzitter Quené niet voorzien dat de economische groei in Nederland over het totaal van de vette jaren 1996-2000 en de magere jaren 2001-2005 precies uitkomt op het gemiddelde van het hele Euro-gebied. De claim van zoveel Haagse politici, dat Nederland een traditie heeft van superieur “overleg”, is verdampt. Ook in Bangui doen ze het tegenwoordig beter, maar de SER-voorzitter kan natuurlijk nog naar Harare om zijn model aan te prijzen.
Beter past nu bescheidenheid. De Nederlandse economie mist kennelijk de veerkracht om te herstellen van slecht nieuws. Finland en Ierland hebben meer high-tech industrie dan Nederland, maar zijn al weer terug op een gezonde economische groei. In de Verenigde Staten kwam de daling van de aandelenkoersen harder aan dan in Nederland, maar de economische groei bleef slechts twee jaar onder de norm van 2 ½ procent, niet vijf jaar zoals in Nederland.
Geen een rijk land doet er zo lang over om slecht economisch nieuws te verwerken. En niet een rijk land verwacht zó veel van het recept “loonmatiging” dat al wordt uitgeschreven zonder ook maar een poging tot diagnose. Is er een verband tussen die twee observaties? Daarover de volgende keer.