Archive

Archive for the ‘Uncategorized’ Category

FEM 6-06 Vrijheid voor groei – Een slechte beursmaand

Eén slechte maand op de beurs

TV en kranten geven weer extra aandacht aan de beurskoersen. Maar helaas om een droevige reden: aandelen zijn in de afgelopen maand opeens flik goedkoper geworden.
Drie verklaringen concurreren om aandacht: onzekerheid over de Amerikaanse dollar; risico’s voor de Amerikaanse inflatie, en een hogere prijs voor risico in het algemeen.

Eerst de dollarAl bijna vijftien jaar groeit de Amerikaanse economie veel sneller dan Europa en Japan (uitgezonderd een korte periode in 2001), en bij die hogere groei hoort een sterkere vraag naar kapitaalgoederen. En inderdaad, bijna veertig procent van de Amerikaanse invoer bestaat uit machines of andere goederen die zijn bestemd voor bedrijven. De Centale Banken in Azie financieren het tekort op de handel en blijven gelukkig bereid en in staat om dollars toe te voegen aan hun internationale reserves (nu al 1900 miljard dollar). En de accumulatie van dollars in Oost-Azie leidt nog niet tot inflatie, wat een politieke reden zou zijn voor de Aziatische regeringen om hun monetaire koers te veranderen; de gemiddelde inflatie in de Aziatische ontwikkelingslanden is tussen 2 en 3 procent – historisch laag. Trouwens, de groei in de V.S. zwakt af, de huizenprijzen dalen en er is alle kans dat de besparingen daardoor weer gaan toenemen, wat automatisch helpt voor het economisch evenwicht tussen de V.S. en de rest van de wereld.

Inflatie in de Verenigde Staten krijgt ook veel aandacht van de media, maar waarschijnlijk is nervositeit niet nodig. De korte rente is in bijna een rechte lijn gestegen van 1 procent naar 5 procent en daarmee terug op een niveau dat goed past bij een economische groei van 3 procent en een inflatie van 2 procent. Mijn monetaristische collega’s aan Amerikaanse universiteiten kijken niet alleen naar de korte rente, maar ook naar de groei van de liquiditeiten en komen tot eenzelfde conclusie, namelijk dat het monetaire beleid weer ongeveer neutraal is met weinig risico van een verder oplopende inflatie. Het zijn vooral economen met een meer Keynesiaanse achtergrond die risico’s voor inflatie zien in de lage werkloosheid, maar het is beter om maar niet meer te proberen een link te leggen tussen veranderingen in de werkloosheid en veranderingen in de inflatie. Dat werkt niet meer in de VS – zoals duidelijk bleek tijdens de boom van 1995 tot 2000 met de fortuinlijke combinatie van een echte “banenmachine” en stabiele inflatie. In Nederland hadden wij trouwens ook zo’n ervaring in die periode. Inflatie laat zich het best voorspellen door te kijken naar monetaire cijfers en die zien er voor de V.S. normaal uit.

Resteert de derde verklaring voor de slechte beurs van Mei: een wereldwijde stijging van risicopremies op beleggingen. Gemiddelde prijzen van opties op aandelen-indices waren in Europa en in de V.S. de afgelopen drie jaar lang gedaald tot ver onder het historische gemiddelde. Als de volatiteit van de koersen terugkeert tot een meer “normaal” niveau, dan gaat dat volgens de theorie samen met hogere risicopremies en dus met een lagere koers-winst verhouding. De winsten blijven uitstekend, ook in Europa, maar de waardering op de beurs wordt wat minder uitbundig. Geen reden voor paniek.

Beleggers met een meer bijgelovige instelling zullen zich zeker de oude spreuk herinneren: “Sell in May and go away”. 2006 was een frappante bevestiging van die beurswijsheid en iedereen die daarvan onder de indruk is zal pas in September of Oktober terug willen komen ter beurze, keurig op tijd voor de traditionale rally aan het eind van het kalenderjaar. “Buy and hold” beleggers, daarentegen, hoeven de portefeuille niet defensiever te maken na één slechte maand. Lach me volgende maand vooral uit als ik het mis heb.

Te weinig vrijheid om sneller te groeien

Na drie magere jaren heeft Nederland weer een redelijke economische groei. De voorspellingen van 2,4% voor 2006 en 2,0 % voor 2007 zijn o.k., maar ook niet meer dan dat. Elk inhaaleffekt ontbreekt, waarbij een economie een deel van de opgelopen achterstand compenseert door een jaar met extra hoge groei. In het oude Egypte wisselden magere en vette jaren elkaar af, maar in Nederland komt na alle loonmatiging van 2003, 2004 en 2005 niet meer dan een normale oogst in de aanloop naar de verkiezingen van 2007.

We zien eenzelfde patroon in Duitsland: een langdurige zwakke periode en dan de prognose van één of twee gewone jaren (maar misschien in Duitsland zelfs dat nog niet eens wanneer de BTW-verhoging doorgaat). Bovengemiddelde economische groei lukt in landen die nog een inhaalslag hebben te maken, zoals Spanje dat nu al Frankrijk en Italie op de hielen zit, en in de landen van Centraal Europa die met grote stappen de kloof met West-Europa gaan dichten. Maar gaat het om de economische kopgroep, dan komt een hoge economische groei alleen nog voor in de Engelssprekende landen, en hier en daar in Scandinavie.

Voor een goed deel kunnen economen dat wel verklaren: Scandinavie heeft beter onderwijs dan Nederland, doet meer aan scholing voor werknemers, en heeft minder corruptie; de Engelssprekende landen profiteren van lagere belastingen en meer economische vrijheid. Als dat nuttige ambities zijn voor ons land, hoeveel heeft het kabintet Balkenende dan bereikt om Nederland even “clean” te maken als Finland en even vrij als de Angelsaksische landen? Een volgende column over de corruptie; vandaag een reflectie op de vrijheid, waarbij één duidelijk succes is geboekt door dit kabinet: de grotere verantwoordelijkheid van de gemeenten voor de bijstandswet en het ruimen van de mislukte arbeidsbureaus. Op beide terreinen had Paars niets gepresteerd, vooral vanwege weerstand van de Saskia Noorman-Den Uyl – vleugel in de PvdA. Die groep blijft invloedrijk in de huidige PvdA. Met recht schrijft Syp Wynia in Elsevier dat dit een slecht signaal is over de ruimte die Bos straks van zijn partij krijgt om de sociale sector en de zorgsector vrijer en concurrerender te maken.
Een compliment dus voor Balkenende, want de grotere vrijheid voor de gemeenten met de bijstand is belangrijk, en gaat eindelijk in tegen de Nederlandse traditie dat Den Haag alles wil beslissen. Het zou mooi zijn wanneer Den Haag zou leren van dit succes en ook meer vrijheid geven op andere terreinen. Één voorbeeld: waarom moet de minister van Onderwijs voor alle universiteiten de bestuurders benoemen? Outplacement voor oud-politici is helaas het eerlijke antwoord op die vraag, maar studenten en hoogleraren zouden meer hebben aan deskundige en creatieve bestuurders. Mark Rutte (VVD) draagt de verantwoordelijkheid voor alle foute benoemingen bij de universiteiten, en dat is een blamage voor hem en voor zijn partij. “Vrijheid” hoort de slogan te zijn waarmee de liberalen zich kunnen onderscheiden van de rest. Vrijheid in het onderwijs, maar ook vrijheid voor ziekenhuizen om verlost te worden van landelijke CAO’s (hier faalt VVD-minister Hoogervorst), vrijere regels voor eigendom en prijsstelling van huurwoningen (falende VVD-minister Dekker) en vrijheid voor burgers om met een lager tarief in de belasting meer vrij te kunnen besteden (VVD-er Zalm is nog steeds tegen de combinatie van lagere tarieven en minder aftrek van dure hypotheken) – dat behoren hoofdpunten te zijn voor een liberale partij. Nu de VVD heeft gekozen om zich niet te profileren met de harde anti-immigratie lijn van Rita Verdonk, zou die partij zich de tweede letter in haar naam moeten herinneren. Niet vanwege een rechtse ideologie, maar omdat de Angelsaksische landen economisch succes hebben door hun combinatie van meer vrijheid en lagere persoonlijke belastingen.

Advertisement
Categories: Uncategorized

FEM 5-06 Nieuwe start voor CPB – Politiek en AOW

Nieuwe start voor CPB

Coen Teulings is een uitstekende keuze voor direkteur van het Centraal Planbureau (CPB). Ik neem mijn hoed af voor de eerste Nederlandse econoom die twee keer een artikel publiceerde in het Journal of Political Economy, huisblad van de economische Faculteit van de Universiteit van Chicago, en hoogst genoteerde tijdschrift voor universitaire economen in de wereld. Teulings is een wereld-specialist op het terrein van de arbeidsmarkt; hij zal uitstekend leiding kunnen geven bij het CPB, wanneer hij er in slaagt zijn eigen, open stijl van discussie te transplanteren naar de nieuwe werkplek.

We moeten hopen op een nieuwe wind bij het CPB. Met Gerrit Zalm als direkteur (1989-1994) stond het CPB nog open voor nieuwe inzichten – de autoritaire trekken van Zalm werden pas zichtbaar nadat hij in 1994 minister werd. De minister van Economische Zaken, Hans Wijers, moest toen een opvolger voor Zalm zoeken bij het CPB. Wijers accepteerde helaas de interne kandidaat zonder aan te dringen op een open sollicitatie en zo werd Henk Don (12994-2006) direkteur. Don was een van de belangrijkste rekenaars bij het CPB en maakte als direkteur consequent het rekenmodel de toetssteen van zijn opvattingen. Ik herinner mij een discussie met Don waarin ik zei dat zijn negatieve mening over het belang van Schiphol inging tegen internationale research over vliegvelden en andere infrastructuur. Hij verdedigde zich door te zeggen dat zijn rekenmodel negatief was en dat we dat maar moesten geloven. Helaas is het rekenmodel zonder waarde en wel om de logische reden dat het aantal variabelen groter is dan het aantal waarnemingen. Er komt uit wat we er in stoppen, en wat we er in stoppen is afhankelijk van de vooroordelen van de onderzoekers.

Praktisch gesproken blijkt de geringe waarde van het rekenmodel ook uit het feit dat de voorspellingen voor de Nederlandse economie nooit erg goed zijn geweest. Drie economen op het hoofdkantoor van de Rabobank voorspellen gemiddeld zeker zo goed als honderd economen bij het CPB.

In 1982 gaf Don leiding aan de afdeling van het CPB die voorspelde dat de bezuinigingen van het kabinet Lubbers-I schadelijk zouden zijn voor de economie. Die fout kwam voort uit een rekenmodel waarin de staatsschuld en de gevolgen van die schuld voor de belastingdruk ontbraken. Gelukkig hadden Lubbers en zijn minister van Financieen Ruding de staatschuld en de rentelast wél op het netvlies en volgden ze het advies van Don niet. Daarvoor, tijdens de diepe recessie van 1980-82, rekende het CPB met een model zonder de huizenprijzen en zonder de schadelijke effekten van een hoge inflatie. Gewone burgers snapten toen intuitief meer van de economische problemen dan het Planbureau. Nóg eerder had het CPB in de jaren zeventig ook al de boot gemist door systematisch de schuld van die hoge inflatie neer te leggen bij de vakbonden in plaats van bij nationale en internationale monetaire en wisselkoersbewegingen. Dat kwam omdat in die tijd de wisselkoers nog geen rol speelde in het rekenmodel. Keer op keer had het rekenmodel dus een blinde vlek en na zoveel lelijke missers is dat reden om het rekenmodel een veel geringer gewicht te geven dan tijdens de periode van Don.

Coen Teulings weet natuurlijk ook dat het rekenmodel wetenschappelijk zonder waarde is. Ik verwacht daarom dat hij in plaats daarvan meer zal werken met projekt-teams inclusief specialisten van buiten het CPB. Als hij daar snel in slaagt – en waarom niet, want bij het CPB heeft de direkteur voldoende bevoegdheden – is het CPB klaar voor een tweede jeugd. Dan is het ook hoog tijd voor een betere naam voor het bureau. Laat Noord-Korea en Cuba hoop houden op een “planbureau”, maar vervang in Nederland de al lang belachelijke naam van het CPB door “Bureau voor Economische Analyse.

Politiek en AOW

Wouter Bos heeft met zijn 1-mei toespraak zichzelf en zijn PvdA geen dienst bewezen. Hij stelde voor om hogere belastingen te gaan heffen bij de ouderen, voorzover die meer inkomsten hebben dan alleen de AOW. Drie dagen later kreeg Bos een harde kopstoot te verduren van partijgenoot Marcel van Dam (68), die meteen aankondigde dat een PvdA met zulke “perverse” voorstellen niet meer zijn stem zou krijgen.

Het is niet de eerste keer dat Wouter Bos een gevaarlijke stap maakt. In 2002 stelde hij voor om de hypotheekaftrek niet meer toe te staan voor het toptarief in de inkomstenbelasting. Voor iedere betaalde 100 euro rente zou een huiseigenaar niet meer 52 Euro hulp ontvangen van de belastingdienst, maar nog slechts 42 Euro. Dat heeft Marcel van Dam laten passeren, waarschijnlijk omdat Bos er toen correct bij zei dat die maatregel alleen zou gelden voor nieuwe hypotheken. Nu heeft Bos het echter over de aanvullende pensioenen en hij wil de extra belasting zo snel mogelijk laten ingaan.

In 1994 wist Professor Kolnaar uit Tilburg, economisch adviseur van het CDA, zijn partij te ontdoen van 20 kamerzetels door voor de televisie uit te leggen dat de pensioenen te hoog waren en dat daarop moest worden gespaard. Zo hard wordt stoere taal over de pensioenen soms afgestraft. Daar zijn twee politieke redenen voor. Ten eerste wordt grijs de dominante kleur in het stemlokaal. Een berekening van het Internationale Monetaire Fonds laat zien dat over 20 jaar weliswaar nog lang niet de helft van de Nederlandse bevolking ouder is dan vijftig jaar, maar al wel de helft plus één van de stemmers, want de ouderen gaan stemmen en de jongeren blijven thuis – behalve toen Pim Fortuyn op het biljet stond. Behalve het eigenbelang van de ouderen speelt ook een rol dat burgers, jong of oud, beseffen dat het niet fair is om de belasting te verhogen op een groep die daar niet meer voor kan compenseren. Extra belasting op een werkend gezin is ook vervelend, maar mensen kunnen nog meer uren gaan werken of op een andere manier hun bruto inkomen verbeteren. Ouderen zijn machteloos.

De PvdA verwerpt de twee alternatieven voor hogere belasting op de pensioenen (en op de werkenden met een hoger inkomen). De Verenigde Staten, Duitsland en veel andere landen hebben al besloten tot het langzaam ophogen van de AOW-leeftijd van 65 naar 67 jaar, door die gedurende 24 jaar ieder jaar met één maand aan te passen. Van alle maatregelen tegen de financiele gevolgen van de vergrijzing is dit degene met de meeste steun onder economen, omdat het zo enorm aantikt. De tweede mogelijkheid om de financiering van de pensioenen veilig te stellen is om de indexatie vast te stellen op de prijsindex, zoals in Engeland en in de V.S. . Dan heet het basispensioen waardevast. De PvdA zegt wel mooi dat het pensioen gelijke tred moet houden met de lonen (welvaartsvast) maar in de Nederlandse praktijk is dat een onbetrouwbaretoezegging. In alle jaren dat de ambtenaren een kortere werkweek kregen als compensatie voor een bevroren salaris, deden de gepensioneerden mee met de bevriezing, hoewel hun werkweek al bij de pensionering op 0 uur was gezet en dus niet nog verder naar beneden kon. In de V.S. zijn zulke onbetrouwbare kunstgrepen onmogelijk. Daar is de indexatie van de AOW weggehaald bij de politiek en in handen gegeven van politiek onafhankelijke deskundigen. Dat zou Nederland ook moeten doen. In combinatie zijn de twee hierboven geschetste alternatieven meer dan voldoende om de vergrijzing financieel op te vangen en hoeft de belasting dus helemaal niet omhoog. Zou dat niet beter passen bij de huidige staat van de Nederlandse economie?

Categories: Uncategorized

FEM 4-06 Uitdaging voor VVD – Geld voor Randstad – Italie en Euro

Uitdaging voor de VVD

Tijdens het kabinet Lubbers-3 introduceerde minister Bert de Vries van Sociale Zaken (CDA) een dure maar snellere route om ontslag mogelijk te maken: de gang naar de kantonrechter. In Kok-1 zag minister Melkert (PvdA) kans om de uitzendbureaus meer ruimte te bieden. Dat waren de twee belangrijkste redenen waarom de arbeidsmarkt in Nederland voor buitenlandse bedrijven hoog scoorde in vergelijking met Duitsland en Frankrijk.

Nu weten we dat het succes van de Nederlandse economie tot 2001 ook had te maken met twee geheel andere factoren: de enorme toename in de werkgelegenheid van vrouwen, en de gunstige effecten op de consumptie van stijgende prijzen op de huizenmarkt en op de beurs. Sinds 2001 zijn die twee drijvende krachten weggevallen, en kijk hoe de Nederlandse economie sindsdien heeft gepresteerd. In andere landen krijgen uitzendbureaus nu ook meer ruimte (Duitsland, Spanje), en Estland, Slowakije en andere nieuwe toetreders tot de EU hebben veel lagere belastingen, lagere loonkosten en nog een “ouderwetse” arbeidsmoraal. Nederland moet daarom dringend een nieuwe slag maken om de arbeidsmarkt te verbeteren.

Tot zover verdient het kabinet Balkenende-2 lof noch kritiek. De krachtige rugwind ging liggen voordat het kabinet aantrad, maar grote fouten zoals lang geleden tijdens de kabinetten Den Uyl en Van Agt zijn er ook niet gemaakt. Spijt is meer op z’n plaats over de slappe houding van één regeringspartij, de VVD. Onder leiding van Frits Bolkestein en Gerrit Zalm is de VVD nu al twaalf jaar aan de macht, maar grote veranderingen blijven uit.

Ben Verwaayen schrijft nu op uitnodiging het nieuwe verkiezingsprogramma voor de VVD. Hier volgt een sociaal-economisch idee voor een liberale partij dat kan helpen tegen de werkloosheid. De Engelse-Duitse econoom Prof. Dennis Snower heeft zijn in academische kring al eerder bekende plan vorige week in Duitsland gepubliceerd, en het verdient ook in Nederland alle aandacht. Kern is: combineer de AOW en de werkloosheidsverzekering in één nationaal fonds en geef burgers het recht om daaruit te putten bij werkloosheid of andere ernstige tegenslag. Verplicht werkgevers tot een extra storting bij ontslag, maar laat wernemers de vrijheid om geld op te nemen of om het te laten staan tot hun pensioen.

De schoonheid van Snower’s plan zit er in dat werknemers veel meer haast zullen hebben om weer een baan aan te nemen, omdat ze dan minder uit hun eigen spaarpot hoeven op te nemen. De vakbeweging zal opmerken dat wie veel en lang werkloos is, dan een schrale AOW-pot overhoudt. Maar dat geldt ook (of zou moeten gelden!) voor iedereen die zich pas op latere leeftijd in Nederland vestigt, en voor emigranten zoals Uw columnist die besloot om zeven jaar in het buitenland te werken en straks dus een lagere AOW krijgt. De AOW hangt in Nederland dus nu al af van het arbeidsverleden.

Snower’s plan is ook aantrekkelijk omdat het nu eens niet probeert – zoals in Frankrijk en Duitsland – om de werkloosheid eenzijdig aan te pakken ten koste van de zwakkeren op de arbeidsmarkt. In Frankrijk zitten de oudere werknemers bij de overheid gebeiteld met riante pensioenen en een veilige baan; jongeren moeten vechten om hun eerste funktie. In Duitsland ontstaat een duidelijke tweedeling op de arbeidsmarkt met miljoenen werknemers in tijdelijke, gesubsidieerde banen. Ook in Nederland is er een groot verschil tussen jongeren op tijdelijke contracten en oudere werknemers bij de (semi)overheid.

Het voorstel van Snower past perfect bij de VVD: eigen verantwoordelijkheid en slimmere prikkels voor het individu, zonder dat er bot wordt bezuinigd. Ik hoop dat Ben Verwaayen tijd heeft om de details te lezen op de website van Snower’s Institut fuer Weltwirtschaft in Kiel en dat ze opduiken in zijn program voor de VVD.

Geld voor de Randstad

Eindelijk lijkt het kabinet bereid tot een definitief “neen” tegen dure plannen voor een snelle trein van Amsterdam naar Groningen. Het doek valt na een onbevredigende discussie, en dat schrijf ik niet om de plannen alsnog te redden uit de prullenbak van de politiek, maar omdat het nodig blijft om problemen van de Nederlandse Randstad op een andere manier het hoofd te bieden.

“Problemen met de Randstad”? U leest goed – de snelle trein naar Groningen viel nooit te verdedigen als een zinvol recept voor Groningen, maar was interessant voor Amsterdam en de rest van de noordelijke Randstad. In Groningen is de werkloosheid wel hoog, maar een hoog percentage van een kleine bevolking is nog steeds een klein getal. Het echte probleem is dat wonen en werken in de Randstad heeft geleid tot lange files, tekortschietend openbaar vervoer en kleine woningen op peperdure grond. In Frankrijk laten de cijfers zien dat snelle treinen het totale woongenot van de bevolking vergroten, omdat sommige gezinnen kunnen kiezen voor een royaal huis op afstand van de grote stad. Huizenprijzen en economische ontwikkeling zijn significant gunstiger in departementen met een halte van een TGV, en die is dus het geld waard, niet vanwege de schaarse oorspronkelijke bewoners van de landelijke regio, maar om nieuwe mogelijkheden te bieden voor koopkrachtige vraag vanuit Parijs of Lyon.

Een rekenvoorbeeld laat zien hoe groot de belangen kunnen zijn: Als een nieuwbouwwijk bij Almere of Lelystad een snelle verbinding heeft met Amsterdam, zou dat dan niet de prijs van een royaal nieuwbouwhuis met 100.000 Euro kunnen verhogen? Op een kavel van 600 meter grond, is 100.000 Euro niet meer dan een stijging van de grondprijs van 5 Euro per vierkante meter landbouwgrond naar 200 Euro per vierkante meter grond voor woningbouw. Veel aspirant-villabewoners zouden blij verrast zijn met zo’n gunstige grondprijs. Twintigduizend zulke huizen leveren dan een extra grondwaarde op van twee miljard Euro. Bijna de helft van het nieuwe spoor is dan al gefinancierd.

Het Centraal Planbureau heeft steeds geweigerd om de snelle trein te zien in combinatie met nieuwbouw voor overloop uit de Randstad. Het CPB merkte alleen (terecht) op dat er niet genoeg potentiele passagiers in Groningen wonen om de trein rendabel te maken. Waarom was het gemeentebestuur van Almere dan niet aktiever in de lobby voor een mooie trein? Antwoord: de lokale politici zetten liever in op een tweede snelweg tussen Almere en Amsterdam die misschien een dure tunnel onder het Ijsselmeer gaat vereisen. En Almere heeft al een trein naar Amsterdam. Liever maakte Almere daarom plannen voor luxe watervilla’s in het Ijsselmeer aan de dure westkant van Almere om maar extra argumenten te hebben voor een tweede weg. Voor milieu en woningmarkt was een groot plan ten oosten van Almere logischer, maar dan had Almere moeten kiezen voor een nieuwe spoorbaan.

Zonder steun van Almere was de snelle trein een verloren zaak. En dus blijft de Randstad op de laatste plaats van de elf metropolen in West-Europa voor wat betreft het aantal kilometers spoor per miljoen inwoners. Het gemiddelde van Londen, Parijs, Hamburg, Stockholm en al die andere grote steden is 215 km spoor per miljoen mensen; de Randstad haalt nog geen 100 km spoor. Dat cijfer alleen al laat zien dat de nieuwe verbinding echt niet onzinnig was in een internationale context, maar het heeft niet zo mogen zijn. Het CPB maakte een analytische fout en het gemeentebestuur van Almere wilde niet kiezen voor een projekt dat ten onrechte op de agenda stond als liefdadigheid voor Groningen. Slecht nieuws voor aspirant-kopers van een vrijstaand huis; gevaarlijk nieuws voor wat nog over is van het Groene Hart.

Italie en de Euro

Aan het eind van het jaar is de korte rente in de Euro-zone misschien een vol procent hoger. De Euro wordt sterker als de Europese rente klimt naar het niveau van Amerika, en een koers van $ 1.30 per euro is goed mogelijk.

Alle elf Eurolanden moeten dit gemeenschappelijke lot gewillig ondergaan, want de ECB is onafhankelijk in haar beslissingen over de rente en markt bepaalt de wisselkoers. Voor de meeste Eurolanden zijn een stijgende rente en een duurdere valuta in niet zo’n groot probleem – in England, Ierland en Spanje is een stijgende rente zelfs welkom als remedie tegen oververhitting op de huizenmarkt. Maar in de zwakke Eurolanden worden rente en wisselkoers later dit jaar de makkelijke zondebok voor politici die verantwoordelijkheid willen afschuiven voor hoge werkloosheid en zwakke groei. Portugal is zo’n land met een nog lagere economische groei in de afgelopen jaren dan Nederland, maar Portugal is klein en dus horen we daar niet veel over. Italie is een van de vier grote landen in de Euro-zone, en daar is het lidmaatschap van de Euro-zone al onderwerp van discussie.

Tien jaar geleden waarschuwde Frits Bolkestein als politiek leider van de VVD al tegen participatie van Italie in de Euro. In die tijd kon iedere hoogleraar monetaire economie een mooie zakcent bijverdienen met lezingen over “Wat betekent de Euro voor U?” en ik herinner mij heel wat discussieavonden voor klanten van banken en beleggers. De eerste vraag was steevast: “Lopen onze pensioenen gevaar wanneer Italie lid wordt van de Euro?” En daarna: “Staan wij dan garant voor die enorme Italiaanse staatsschuld?”

Nog steeds denk ik dat het juiste antwoord is “nee, en nogmaals nee”. Bolkestein heeft nooit kunnen aangeven hoe precies een fianciele crisis in Italie een groot gevaar zou inhouden voor de overige Eurolanden. Hier volgt mijn schatting van het volgende bedrijf in dit financiele drama. De Italiaanse lonen zijn de afgelopen jaren sneller gestegen dan in Nederland en Duitsland – en daardoor was de economische groei iets minder slecht dan bij ons of in de Bondsrepubliek – maar nu heeft die hogere loonstijging gezorgd voor een ernstige deuk in de concurrentiepositie. Als de Euro dit jaar sterker wordt, krijgt de Italiaanse industrie het nog moeilijker. Italie kan in het ECB-bestuur protesteren, maar de collega-bankiers zullen uitleggen dat Italie de problemen in eigen land moet oplossen. De ervaring daarmee in Nederland leerde dat de regering drie jaar moest preken over loonmatiging, voordat het er echt van kwam. Er zal dus in Italie geen onmiddellijke verbetering optreden, meer industriebedrijven zullen failliet gaan, en de belastingontvangsten nemen af.

In het pessimistische scenario stijgt dan risicopremie op Italiaanse schuld en gaat de ECB signalen afgeven dat er een moment komt dat de bank niet langer blind kan zijn voor verschillen in kwaliteit tussen Italiaanse schuld en schuldpapier van andere Euro-deelnemers. Op dit moment beschouwt de ECB schuld van alle Eurolanden nog als perfecte substituten maar dat kan eeuwig niet zo blijven.

Op dat moment gaan de markten speculeren over de volgende stap, en dat zal geen prettig gezicht zijn: meer volatiliteit in de risicopremie op Italiaanse schuld en dalende koersen van Italiaanse banken en verzekeraars als houders van Italiaanse schuld. Dan geldt: “All bets are off” , maar nog steeds is er geen risico voor de andere Eurolanden. Geen risico voor de Nederlandse pensioenen; geen enkel gevaar dat Italiaanse schuld wordt overgenomen door tien andere landen, maar een urgent probleem voor Italie zonder een makkelijke oplossing. Italie wilde tien jaar geleden de voordelen van de lage Duitse rente voor de binnenlandse economie. De prijs voor die lage rente was het inleveren van beslissingsmacht over de wisselkoers, en die prijs wordt nu betaald.

Categories: Uncategorized

FEM 3-06 Google en Microsoft – Kopenhagen en Muslims

Google en Microsoft

Google heeft het voor elkaar. Na jaren van experimenteren is het adverteren op de site nu een rijke bron van inkomsten.. Adverteerders betalen Google, want zij hebben ontdekt dat een websurfer interesse heeft voor informatie die precies past bij zijn internet search. Google incasseert per doorklik een commissie. In de laatste anderhalf jaar zijn de tarieven die Google daarvoor in rekening kan brengen met een faktor vier gestegen. Dat geeft Google de financiele ruimte om agressief te groeien. In 2002 investeerde Google minder dan 50 miljoen dollar, en dat was even veel als bij voorbeeld Amazon. In 2005 besteedde Google ruim 800 miljoen dollar aan investeringen, vier keer zo veel als Amazon. De koers van Google is volatiel, maar na een koersdaling vorige week stond de Koers/Winst verhouding nog steeds op 73 – hoog vergeleken met een gemiddelde K/W van 22 voor de technologie-sector in de VS. Die K/W geeft Google een totale marktwaarde van ruim 100 miljard dollar.

Naar verluidt is Google nu in onderhandeling met Dell, en ligt een bod op tafel in de orde van een miljard dollar. Dat geld kan Google kennelijk terug verdienen wanneer voortaan alle Dell-computers automatisch Google laten zien als eerste scherm wanneer de computer wordt aangezet.

Voor de winst van Google is het nu belangrijker om de zoek-algorithmes verder te verfijnen, zodat consumenten preciezer bij de juiste adverteerders komen, dan om te hopen op nog sterkere micro-processors in de computer van die consument. Verbeteringen in de chips zijn interessant voor electronische produkten – in 2007 hebben nieuwe TV-toestellen kleiner dan 27 inch nog maar één enkele chip nodig om het beeld op het scherm te krijgen. De huidige chips zijn al goed genoeg om Google veel geld te laten verdienen.

Intussen belooft Microsoft voor de tweede helft van dit jaar het nieuwe software-produkt “Vista” in zes verschillende versies. Dat wordt geen gegarandeerde triomf. In Amerika circuleert een schatting van General Electric dat de omschakeling van Microsoft Windows naar Microsoft Vista zeven tot achtduizend dollar gaat kosten per workstation, omdat Vista ingrijpende veranderingen vereist in bestaande systemen. Dat is een investering waar geen enkele onderneming gemakkelijk ja tegen gaat zeggen.

De concurrentie tussen de aanbieders van services zoals Google en de fabrikanten van products, bij voorbeeld Intel en Microsoft wordt heviger. Microsoft werkt hard aan een betere zoekmachine, om terug te vechten tegen Google, maar misschien is het al te laat om Google nog te verslaan op eigen terrein. De computer-wereld verandert: ik hoorde een Amerikaanse insider de nieuwe trend samenvatten als “services are winning over products”. Dan gaat het niet alleen om Google en Microsoft, maar ook om de slag tussen het internet en de kranten. Advertenties voor woningen trekken in de VS in hoog tempo wég van de dagbladen naar het net, en daarmee verdwijnt een lukratieve bron van inkomsten voor regionale kranten. Advertenties voor banen zijn al grotendeels uit de kranten verdwenen.

Misschien dat kranten in het midden-segment het meeste last krijgen van het internet. In de nationale en internationale markt bieden kranten als de Financial Times (vorig jaar al weer winstgevend) en de Wall Street Journal kwaliteit en krijgen daardoor ook de lezers die interessant zijn voor adverteerders. De pagina met ingezonden brieven in de Financial Times is geselecteerd door de redaktie, en daardoor een stuk interessanter dan een willekeurige amateur-blog. Aan de andere kant van het kwaliteits-spectrum staan kranten als de Bild Zeitung of de Daily Mirror die hun miljoenen lezers entertainen met spannend pseudo-nieuws en sport. Veel van die lezers hebben geen baan waardoor ze op het werk het internet kunnen surfen. Kranten die oppervlakkiger zijn dan de internationale top, maar saaier dan de sensatiebladen krijgen het – denk ik – steeds moeilijker in concurrentie met de service van het internet.

Kopenhagen of Kuala Lumpur

“Islam” was het thema van een internationale conferentie in Den Haag eerder deze maand ter herdenking van Pim Fortuyn. Een historicus uit Denemarken sprak over de moeilijke relatie tussen Moslims en non-Moslims in Kopenhagen: “We have a solid tradition of making fun of Christians, Jesus, the Bible and many other holy texts. Why should we all of a sudden make an exception for Muslims?” Een Nederlandse antropoloog vroeg hem: “Vrijheid van meningsuiting is toch niet absoluut? Mag ook meewegen of uitspraken slecht zijn voor de saamhorigheid in een samenleving?” Dat was olie op het vuur voor alle Amerikaanse deelnemers die zelfverzekerd volhielden dat vrijheid van meningsuiting dé hoeksteen is van onze Westerse beschaving.

De Deense historicus vertelde de conferentie ook dat in Stockholm en Malmo er al no-go wijken zijn waar taxichauffeurs ‘s avonds liever niet een klant oppikken of afzetten.

Ik werk en woon in Kuala Lumpur, een stad van 3 miljoen inwoners, met een percentage Moslims dat in Europese steden de komende tien jaar nog niet wordt bereikt. Hier in KL rijden de taxi’s overal, zien we geen uitgebrande auto’s zoals in Parijs en is het al weer jaren geleden dat er de laatste ernstige uitbarsting was van raciaal geweld toen een Hindu-begrafenisstoet het pad kruiste van een Moslim-huwelijksprocessie (of andersom) .

In Kuala Lumpur mengen Moslims, Boeddhisten, Christenen en Hindus zich op het werk, aan mijn universiteit, in de winkelcentra en in de food courts waar iedereen in de open lucht nasi lemak uit Indonesie, roti canal uit Singapore,claypot uit China, of mixed tandoo uit India eet. Geen enkele wereldstad verdient een 10 op het rapport, maar KL heeft recht op een hoger cijfer dan Kopenhagen, Amsterdam of Parijs voor de omgang tussen rassen en godsdiensten. Ik moet toegeven dat er beperkingen zijn op de vrijheid van meningsuiting die daarbij waarschijnlijk behulpzaam zijn. De media kunnen sommige gevallen van corruptie bespreken, maar ras en religie zijn slechts beperkt toegestaan als onderwerp voor openbare discussie.

De boodschap voor Denen, Fransen en Nederlanders is dat rechten hier dus niet alleen gelden voor personen, maar ook voor groepen, namelijk het recht om niet gekwetst te worden. Liberalen in de VVD houden niet zo van groepsrechten, maar kunnen misschien accepteren dat de overheid een dure plicht heeft om burgers vrij van angst te laten leven. In Nederland is er boosheid en angst tussen Moslims en niet-Moslims; in Maleisie wil de politiek in plaats van haat en angst een gemakkelijke dagelijkse omgang en daarom geen opruiende of kwetsende taal over ras en geloof.

In 1650 was Amsterdam cultureel centrum no. 1 in de wereld vanwege de diversiteit in de bevolking en een – voor die tijd – tolerante cultuur. In 2006 is in Amsterdam de choc des opinions te veel chocquerend geworden en daardoor contra-productief. Terug in Nederland voor de conferentie las ik een paar dagen het AD en de Telegraaf, maar ik vond weinig artikelen met inspiratie uit de glorie van de diversiteit. Verschillen in ethniciteit en religie zijn eerder een last dan een lust, zo lijkt het. Hier in Kuala Lumpur is de diversiteit wél een oprecht pluspunt en in de concurrentie met Singapore en Bangkok om bedrijven, toont de stad consequent en trots een multi-raciaal gezicht.

In Nederland was vorige jaar Prof. Richard Florida op bezoek om zijn internationale research toe te lichten die laat zien hoe bruisende steden met een gevarieerde, creatieve bevolking de beste kans maken op hoogwaardige, moderne werkgelegenheid. Nu Amsterdam helaas meer boos lijkt dan bruisend, is een bezoek aan Kuala Lumpur misschien een nuttig idee voor liberale politici die kunnen accepteren dat “vrijheid” voor beleidsmakers vooral ook betekent “vrij van angst” voor negatieve profilering naar ras of geloof.

Categories: Uncategorized

FEM 2-06 Moslims en politiek – Schiphol

February 28, 2006 Leave a comment

Schiphol

Het business-model van Schiphol is een gigantisch winstgevend parkeerterrein en een winstgevend kantorenpark in een lawaaierige omgeving. Om de vraag naar parkeerplaatsen en kantoorruimte te verhogen, probeert Schiphol extra lawaai aan te trekken. Daarom zijn de landingsgelden eigenlijk te laag, want dat helpt de vliegtuigmaatschappijen in hun prijsstelling. Zo concurreert Schiphol succesvol met Duesseldorf en Brussel en dat leidt weer tot extra vraag naar parkeerplaatsen en dure kantoorruimte die de kurk zijn waar de onderneming op drijft.

Met een hardnekkigheid een betere zaak waardig pleiten Minister Zalm en Schiphol-chef Lafontaine voor de privatisering van deze business. Dat is een dwaas plan – om verschillende redenen. In het bolwerk van de vrije markt, de Verenigde Staten, zijn de twintig grootste luchthavens zonder uitzondering eigendom van de lokale overheid. Als omwonenden te veel hinder hebben van geluidsoverlast, kunnen ze via het democratische proces hun afgevaardigden laten weten dat het vliegveld ‘s nachts dicht moet. Omgekeerd, wanneer het lokale bedrijfsleven veel banen kan scheppen door DHL of Federal Express te verleiden om van het vliegveld een “hub” te maken, kan de lokale politiek daar ook over beslissen. Een vliegveld ligt midden in de samenleving en de lastige afweging tussen geluidsoverlast, veiligheid en economische uitstraling kan maar het beste ook door die samenleving worden gemaakt.

Daarom is de economie van, bij voorbeeld, een tolweg heel anders dan die van een vliegveld. Een snelweg is altijd 24 uur per dag open, en de maximumsnelheid is een politieke keuze. Met die twee gegevens is het beheer van een snelweg verder een zaak van goed onderhoud, en dat doet de private sector beter dan de overheid. In Frankrijk zijn de toiletten van de tolwegen schoner dan de wc’s langs de Route nationale. Zolang de politiek maar greep houdt op de hoogte van de tol, kan een snelweg heel goed worden aangelegd en beheerd door een consortium vanuit de private sector.

De Betuwelijn was voor wat betreft de afweging tussen publiek en privaat weer wél vergelijkbaar met Schiphol. De VVD van Zalm was tot 1995 tegen de Betuwelijn omdat de liberalen het een slecht teken vonden dat de private sector niet wilde participeren in de aanleg. Maar stel U voor dat vrome burgers uit de hele Betuwe naar het Binnenhof trekken om te eisen dat er geen treinen rijden op Zondag. De Kamer kan nooit een betrouwbare belofte geven aan private eigenaars dat de treinen zeven dagen per week 24 uur mogen rijden, want zondagsrust en het voorkomen van geluidsoverlast zijn belangrijk voor aanwonende kiezers. Private partijen zien die risico’s natuurlijk ook hangen en treden dus niet in een projekt waarvan de winstgevendheid zó afhangt van onzekere toekomstige politieke beslissingen. Dat de private sector geen interesse had in het eigendom van de Betuwelijn zei niets over de vraag of de Betuwelijn voor Nederland als geheel een zinvol projekt is.

Cerfontaine probeerde ook het argument dat een privaat Schiphol meer kan ondernemen in andere landen. Maar als de Schiphol managers een rol willen spelen bij het managen van luchthavens in andere landen – waarom moet dan daarvoor het eigendom van hun thuishaven veranderen? De grote beslissingen over openingstijden, geluidsoverlast, havengelden en de hoogte van het parkeergeld horen niet in handen te komen van private eigenaars. Al helemaal niet in Nederland, waar Schiphol als enige grote luchthaven ook nog misbruik kan maken van een monopoliepositie. Laat de private sector zich beperken tot concessies voor het casino op Schiphol, de catering en andere commerciele activiteiten binnen een politiek bepaalde omgeving.

Laat Schiphol een landelijke luchthaven zijn met democratische inspraak in het bestuur. Als minister Zalm politiek kapitaal wil inzetten voor marktwerking en privatisering, laat hij dan zijn moed verzamelen voor private experimenten met ziekenhuizen, woningcorporaties en universiteiten.

Categories: Uncategorized

FEM 1-06 Nieuw stelsel in zorg – Ontwerpfout in stelsel

January 28, 2006 Leave a comment

Nieuwe stelsel in de zorg

Op het eerste gezicht lijkt het dat de medische sector vrijer en minder “stalinistisch” wordt met het nieuwe stelsel van verzekeringen. Felle concurrentie tussen verzekeraars kost miljoenen euro’s gekost – dat is marktwerking in de praktijk! Wanneer Agnes Kant (Socialistische Partij) zuur opmerkt dat geld voor reclamebureaus verloren is voor de patienten, kunnen CDA en VVD trots riposteren dat Mevrouw Kant niets begrijpt van de zegeningen van de vrije markt.

Een koude douche voor CDA en VVD is het oordeel van Prof. Mok in het Nederlands Juristenblad: hij vreest dat het nieuwe stelsel privaat en publiek op een geforceerde manier probeert te combineren. Ik ben bang dat de feiten hem gelijk gaan geven. Tot op heden heeft de nieuwe concurrentie geen enkele toetreder op de markt gebracht. Eén verklaring is het duivels ingewikkelde stelsel van verevening. Iedereen is immers welkom tegen dezelfde premie, maar slanke vegetariers zijn een stuk gezonder dan dikke rokers. Twintigers en dertigers zijn goedkoop voor de verzekeraars, maar bejaarden gebruiken dure medicijnen. Dat alles vereist een verevening die achter de schermen nog volop in onderhandeling is, en extra wordt gecompliceerd doordat CDA en VVD beslist wilden dat iedereen elk jaar kan wisselen van verzekeraar (waarom niet gekeken naar Duitsland waar wisselen ook mogelijk is maar niet zó super soepel als in Nederland?).

Als de verevening tussen de verzekeraars niet transparant en betrouwbaar is, komen er nooit buitenlandse toetreders op de Nederlandse markt; maar misschien is dat wel de voorkeur van de gevestigde verzekeraars en hun politieke vrienden in Den Haag. Daarmee vervalt een van de grote potentiele voordelen van de concurrentie.

Intussen blijft het Ministerie even actief als altijd in de bemoeienis met de medische sector. Een commissie met twee ex-politici en één belanghebbende specialist heeft vorige week met een voorspelbare stemverhouding van twee tegen één voorgesteld om het uurtarief van de specialisten te verlagen van 140 euro naar 114 euro. De orde van specialisten vecht natuurlijk voor een landelijk uurtarief in combinatie met het principe dat niemand er op achteruit mag gaan. Die twee richtlijnen tezamen geven ieder lid van de orde een kans op het salaris van de radioloog of wie maar toevallig van alle specialisten het beste verdient. De twee ex-politici in de commissie accepteren die logica en proberen daarna het tarief lager te krijgen. Een econoom zou zeggen: in welk bedrijf beslist de overheid dat elk lid van de concernstaf precies evenveel per uur moet verdienen? Waarom niet gekeken naar vraag, aanbod, innovatie en capaciteit bij de opleiding voor elk specialisme afzonderlijk?

Het nieuwe zorgstelsel geeft ons concurrentie bij de verzekeraars, maar intussen gaat de overheid door om heel precies landelijke tarieven op te leggen aan de specialisten, in combinatie met een schadelijke, landelijke CAO voor de verpleegkundigen en een landelijk tarief voor de huisartsen. Vrije keuze van verzekeraar, maar landelijk uniforme dwang van de overheid op alle belangrijke aspecten van de medische sector.

Nederland heeft meer behoefte aan de omgekeerde invulling, met een simpel systeem van verzekering en veel meer vrij baan voor concurrentie en innovatie in de medische sector. Directies kunnen klinieken en ziekenhuizen efficienter managen wanneer er vrijheid komt voor lokale afspraken met de specialisten en met de vertegenwoordiging van het verpleegkundig personeel. De “nurse practicioner” – een professional tussen verpleegkundige en arts – en andere nieuwe functies kunnen helpen voor de produktiviteit, maar dat moet blijken uit lokale experimenten. Toelating van een paar buitenlandse ketens tot het management van ziekenhuizen kan extra ideeen opleveren voor logistiek, facturering en “workflow” tussen de afdelingen. Dat alles vereist een andere cultuur in Den Haag, en totdat die er is brengt het “nieuwe” stelsel voor de medische sector geen goed nieuw op de werkplaats.

Ontwerpfout in het zorgstelsel

Deze week start de nieuwe verzekering voor ziektekosten. VVD en CDA hebben gekozen voor landelijke concurrentie tussen alle verzekeraars. In 2002 leek het er nog op dat zelfs met meer concurrentie er toch per provincie één ziekenfonds zou blijven domineren. Dat ziekenfonds zou dan slim kunnen onderhandelen met ziekenhuizen en huisartsen. Nederland heeft al perfecte statistieken per provincie voor de leeftijdsopbouw en de frequentie van belangrijke aandoeningen, en dus zou het niet zo moeilijk zijn om de prestaties van de provinciale ziekenfondsen onderling te benchmarken en druk te zetten op ziekenfondsen die dure en slechte contracten afsloten in hun regio. De minister hoeft alleen maar te besluiten dat gedetailleerde landelijke CAO’s voor het personeel in de zorg niet in zo’n provinciaal systeem passen, en de onderhandelingen kunnen beginnen. Misschien verschillen dan de overwerkvergoeding van de verpleegster of het nachttarief van de huisarts tussen de provincies, maar is dat zo verwerpelijk? Misschien ook verdienen in sommige provincies de specialisten dan méér vanwege extra veel kijkoperaties, maar dat sparen ziekenfonds en ziekenhuis dan weer uit op de dagprijs van het ziekenhuis. Artsen en ziekenhuizen bespreken de zorg in de regio met hun dominante regionale ziekenfonds, en hoeven niet even gedetailleerd te onderhandelen met nog eens twintig andere landelijke verzekeraars. Die nationale verzekeraars kunnen “meeliften” met de regionale contracten.

In 2002 was dit “Zweedse” of “Zwitserse” systeem nog één van de mogelijkheden voor Nederland – de ambtenaren hadden al landkaarten getekend met verschillende kleuren voor de grote regionale ziekenfondsen. Deze week begint Nederland echter aan een avontuur met een heel andere invulling van de concurrentie met veel meer nadruk op landelijke verzekeraars die collectieve contracten afsluiten voor gezinnen in het hele land. Achmea verklaart trots dat de helft van de beursgenoteerde bedrijven al een landelijke verzekering heeft gesloten voor het personeel. Om maar marktaandeel te veroveren bieden landelijke verzekeraars zelfs colllectieve contracten aan met bedrijven voor knalprijzen onder de kostprijs.

Drie miljoen klanten in heel Nederland is een knappe marketing-prestatie voor Achmea, maar heeft een keerzijde: concurrentie op vooral nationale schaal houdt het risico in dat straks in iedere straat in Nederland twintig gezinnen zijn aangesloten bij twintig verschillende, deels nationale, verzekeraars. Maar waarschijnlijk willen al die gezinnen naar hetzelfde lokale ziekenhuis en misschien delen ze dezelfde twee of drie huisartsen. Wie van de twintig landelijke verzekeraars oefent dan controle uit op de kwaliteit van dat ene ziekenhuis? Wie betaalt voor de statistische analyses die nodig zijn om te voorkomen dat de specialisten méér opereren dan nodig is? Wie controleert of die twee of drie lokale huisartsen te losjes doorverwijzen, of omgekeerd te makkelijk patienten afschepen met een pilletje?

Vanaf deze week heeft Nederland bij de verzekeringen méér concurrentie dan de meeste andere Europese landen. Tegelijkertijd blijft er in Nederland veel minder concurrentie en benchmarking bij de artsen, de specialisten en de ziekenhuizen. Landelijke CAO’s bepalen nog steeds de salarissen, de werktijden en andere arbeidsvoorwaarden van het personeel. Managers van ziekenhuizen wisten altijd te vertellen dat een lokale invulling van de CAO voor de verpleegkundigen enorm zou helpen voor de produktiviteit, maar dat mag dus niet van het kabinet. Ik heb weinig hoop dat het kabinet-Bos straks de CAO’s in de zorgsector zal vrijgeven voor regionaal of lokaal overleg, want ook de PvdA zet nog geen enkele stap in die richting van meer vrijheid voor regionale onderhandelingen.

Tot en met vorige week waren er overal in Nederland succesvolle partnerships tussen de provinciale ziekenfondsen en lokale artsen of ziekenhuizen. Die dreigen te verdwijnen wanneer één op elke twee gezinnen zich verzekert via een collectief contract met een landelijk opererende verzekeraar. We gaan daar ernstig spijt van krijgen. In mijn volgende column meer over de premies voor de zorg.

Categories: Uncategorized

FEM 12-05 ECB heeft gelijk – Angst voor Azie

December 28, 2005 Leave a comment

Angst voor Azie

Eén dag was Kuala Lumpur het centrum van de wereld. En we hebben het geweten, ook al duurde de vergadering tussen de leiders van China, India, Japan, Zuid-Korea, Australie en Nieuw-Zeeland en de tien leden van ASEAN (Association of South-East Asian Nations) slechts drie uur. Maar al tien dagen voor de topconferentie oefende de politie elke dag met het afzetten van wegen in het centrum voor de hoge bezoekers. Die zoefden door de lege boulevards in hun nieuwe limousine van het Maleisische huismerk Proton. De conferentie verliep rimpelloos en de zestien regeringsleiders verschenen hand in hand voor de statiefoto – een symbool van de economische macht van Zuid- en Oost-Azie

Arm Europa! Politiek en cultuur zoeken naar een modus vivendi met de muslim-medeburgers, en intussen ligt de economie onder vuur van Oost-Azie. Dit jaar produceert China al evenveel high-tech goederen als de de VS. Blijft er straks nog winstgevende industrie over in het Westen of kunnen onze kinderen maar beter een Volendams kostuum aanpassen om straks ansichten te verkopen aan Chinese toeristen?

De angst is duidelijk, maar de economische geschiedenis suggereert een betere uitkomst. Ons eigen Nederland was tussen 1600 en 1750 het duurste land van de wereld met de hoogste lonen. Maar we hadden ook de grootste schepen, de meest produktieve vissers en de laagste rente van Europa. Daardoor waren minder arbeidskrachten nodig voor traditioneel werk op zee of op het land, en kon in elk vissersgezin één kind dromen van een andere carriere. De Nederlandse steden werden goed bestuurd en hielden hun financien solide. Economische groei zorgde voor een stijgende koopkracht van de burgers, en dat bood nieuwe kansen aan Frans Hals en Hendrik de Kuyper. Rijkere burgers eten nog steeds drie maaltijden per dag en moeten oppassen voor meer dan 2500 calorieen, maar er is geen natuurlijke bovengrens aan het aantal kamers in een woning of het aantal schilderijen aan de wand. De behoefte aan luxe, service en entertainment stijgt sneller dan de vraag naar brood op tafel.

Die logica geldt nog steeds. In de Gouden Eeuw kon Nederland zich meer kunstschilders permitteren omdat de rest van de economie efficient werkte. In de 21ste eeuw kan het rijke Westen meer werkgelegenheid bieden in de medische sector en in de multimedia, omdat zo veel goederen efficient binnenkomen in de containers uit Azie. Intussen stijgt de industriele produktie in het Westen ook nog steeds, maar de produkten zijn meer geavanceerd (tandartsapparatuur uit Zwitserland, MRI-scanners van Philips Medical en vliegtuigen van Boeing en Airbus). Wisselkoersen tussen Aziatische landen en het Westen zullen zeker in staat zijn om dat evenwicht op wereldschaal te handhaven.

Hoe goedkoper het plasmascherm uit Zuid-Korea, des te meer koopkracht blijft in Nederland over voor de thuiszorg. Vrije handel in goederen maakt het daarom mogelijk dat wij in het Westen meer handen overhouden aan het bed en voor ander werk in de dienstensector – en daar moeten zeven van de tien Nederlanders hun werk vinden. Helaas zijn de oude EU-landen en Japan nog niet handig in het optimaal benutten van eigen arbeidskracht in design en in de dienstensector. De VS doet dat al veel beter. Maar als Europa (en Japan) er wél beter in slagen om de dienstensector vrij en verstandig te organiseren, dan behoort de angst voor Oost-Azie om te slaan. Daarenboven creert economische groei in Oost-Azie extra koopkrachtige vraag voor Westers design , Westerse top-universiteiten, Amerikaanse films en Europese muziek. Daarom is de economische opgave voor Europa om uit te vinden hoe de “arbeidsmarkt” in de dienstensector beter kan werken. Een doortastende oplossing van die puzzle is so-wie-so ook noodzakelijk (maar niet voldoende) voor de andere grote uitdaging – hoe Christenen, ex-christenen en Muslims elkaars cultuur beter kunnen apprecieren.

Categories: Uncategorized

FEM 11-05 Carriere met MBA – Erfenis van Greenspan

November 28, 2005 Leave a comment

Carriere met een MBA

Het voorlaatste nummer van FEMBusiness bekroonde Marjan Oudeman (voorzitter van de direktie van CORUS) als de nummer één vrouwelijke manager in Nederland. Prachtig nieuws voor elke docent: een oud-student die heel veel hoger is gestegen dan hijzelf. In hetzelfde nummer een foto van nog een oud-MBA student, Monika Milz van de Rabobank, op plaats 21. Ook zij maakte met haar Executive MBA schitterend carriere in het bedrijfsleven.

Marjan Oudeman was exemplarisch voor veel van mijn studenten in het Executive MBA programma van de Universiteit van Rochester in Nederland (eerst aan de Erasmus Universiteit, later op Nyenrode). Zij kwam met haar rechten-opleiding in een staffunctie maar had ambities voor general management. Haar keus voor het kwantitatieve en nogal financiele MBA-programma van Rochester lag voor de hand, omdat de universitaire rechten-studie vijfentwintig jaar geleden nog geen plaats inruimde voor economische en financiele vakken. Beginnende juristen in het grote bedrijfsleven kwamen terecht bij Personeelszaken, Voorlichting, of bij het secretariaat van de Raad van Bestuur, met weinig kans op een doorgroei naar hoger management. Spannende functies in de lijn vereisen immers kennis van financiele planning, investeringsselectie en management accounting, en wie zou dat aan een alfa toevertrouwen? Maar Marjan Oudeman haalde op tijd haar MBA en is nu CEO van het vroegere Hoogovens; Monika Milz gebruikte net zo de MBA om de stap te maken van Personeelszaken naar haar huidige funktie als Direkteur MKB bij Rabo.

Al deze MBA-studenten kozen voor een programma in de stijl van de Universiteit van Chicago met weinig case-studies maar veel economische analyse. Aan het andere eind van het spectrum van MBA-opleidingen staat op de eerste plaats de Harvard Business School met bijna uitsluitend case-studies in het curriculum. Een van mijn beste doctoraal-studenten uit Rotterdam ging naar Harvard en vertelde na afloop: “Inhoudelijk leer je weinig, maar wat je heel goed oefent is om de aandacht op te eisen van de docent en de klas door snel iets slims te zeggen over willekeurig welk onderwerp. Ik kan nu over elke management-situatie on the spot een bijdrage naar voren brengen, en weet hoe ik in de collegezaal moet concurreren met zestig andere studenten.”

Kennelijk was overdrijven ook onderdeel van de training in Harvard, maar het commentaar van deze student past wel bij de keuze van veel Harvard-MBA’s voor investment banking en consulting. In die sectoren is het cruciaal om snel en assertief een voorlopig oordeel te geven over alles wat ter tafel komt. En dus is er een markt voor twee soorten MBA’s: analytisch en economisch met veel financiele vakken, of case studies en een nadruk op strategie en het proces van beslissenDe financiele vakken hebben een sterke economische basis in financiele modellen van risk en return , met analytische verfijningen voor opties en andere derivaten. Dat biedt kansen voor wetenschappelijk analyse en statistische toetsing van hypotheses. Strategie daarentegen lijkt als vak op de aardrijkskunde van de middelbare school: spannend, belangrijk en interessant, maar zonder strak theoretisch kader. Het is typerend dat er wél een Journal of Finance bestaat, maar niet een Journal of Strategy.

Net als in de Verenigde Staten krijgen we in Nederland top-managers – en gelukkig zowel vrouwen als mannen – die hun eerste studie afrondden in een vak dat weinig met management heeft te maken, maar die dan na een paar jaar ervaring alsnog kennis nemen van de wonderen van de dubbele boekhouding, de afweging tussen rendement en risico, en de economische analyse van organisaties. Een mooie formule: wordt eerst volwassen en kies een studierichting die past bij je talent en interesse als 18-jarige, en ga daarna voor een part-time MBA wanneer je ook al wat eigen ervaring hebt met werken in organisaties.

De erfenis van Alan Greenspan

Een centrale bankier speelt simultaan met drie ballen: de rente, de inflatie en de wisselkoers, maar heeft eigenlijk maar één instrument, namelijk het reguleren van de ruimte op de geldmarkt. Als de centrale bank de geldmarkt – dat is de interbancaire markt voor bankreserves en overtollige liquiditeit – krapper maakt door er reserves aan te onttrekken, dan gaat meestal de korte rente omhoog, de wisselkoers wordt sterker en er is een dempend effect op conjunctuur en inflatie. In het omgekeerde geval waarin de centrale bank extra liquiditeit injecteert in het interbancaire verkeer, gaat de korte rente omlaag, kan de wisselkoers verzwakken en is er kans op een sterkere conjunctuur en een aanzwellende inflatie.

Een verstandige centrale bankier spreekt over een doelstelling voor de inflatie, maar zwijgt over de wisselkoers en legt uit dat de conjunctuur ook van allerlei andere factoren afhangt. Voor de media is dat niet voldoende; die willen voorspellingen voor alle financiele variabelen. Politici willen bovendien graag horen dat de centrale bank hun optimisme deelt over de economische groei en de werkgelegenheid. Daarom was Alan Greenspan, de aftredende chairman van de Federal Reserve een meester in verhullend taalgebruik. Ik heb hem er een keer bij een besloten bijeenkomst in Washington een humoristische demonstratie van horen geven, toe hij zei: “Ik schakel nu over op zogenaamde ‘Fedspeak’”. En inderdaad, de zinnen klopten, allerlei economische termen kwamen aan bod, maar het resultaat was een leeg en onnavolgbaar gemummel dat Greenspan onbeperkt kon volhouden.Een andere keer was Greenspan de hoofdattractie op een congres in Dallas. De TV camera’s snorden, de lampen werden sterker en alle journalisten pakten hun pen toen de belangrijke gast uit Washington het woord nam, maar niet over de rente of de economie in Texas: “Vandaag wil ik graag met U van gedachten wisselen over de problemen bij het berekenen van de inflatie in Rusland, waar veel prijzen nog sporen vertonen van het communisme”. Na een doorwrocht betoog wist ik alles over het beprijzen van lokale en geimporteerde koelkasten in Moskou, maar niets nieuws over het Amerikaanse montaire beleid. En helaas moest de chairman wegens andere verplichtingen direkt weer terug naar Washington en was er geen tijd voor vragen en discussie.

Greenspan’s opvolger, Ben Bernanke, heeft al geleerd om niet expliciet te worden, want dan maken de media en de politici hem ook nog verantwoordelijk voor de aandelenkoersen, de huizenprijzen en de leegstand in het onroerend goed. Ik geloof dus niet dat Bernanke ondanks zijn ervaring als docent aan Princeton veel explicieter zal zijn over het beleid dan Greenspan. Hij krijgt trouwens direkt te maken met een zwakkere economie. Hier is een lijst van actuele spanningen in de economie die wijzen op een aanzienlijke afzwakking van de conjunctuur.

Het verschil tussen korte en lange rente is in Amerika bijna verdwenen. Bijna is de korte rente zelfs hoger dan de lange rente. Historisch wijst dat op lage economische groei (de korte rente werd tijdelijk hoger dan de lange rente in 1979, 1981, 1989, 1998 en 2000 en bij vier van die vijf eerdere gelegenheden volgde een recessie met een krimpende economie).
Het vertrouwen van de Amerikaanse consumenten is deze eeuw nog niet zo laag geweest.
De Amerikaanse huizenprijzen stijgen niet meer zoals in de afgelopen jaren. Consumenten kunnen dus niet de hogere prijzen voor energie compenseren door te putten uit de waardevermeerdering van hun woning.
Amerikaanse consumenten verwachten volgend jaar een inflatie van 5 procent. Dan moeten ze ook verwachten dat hun besteedbaar inkomen achteruit gaat én dat Bernanke in 2006 de rente nog verder laat oplopen.

Een lastige erfenis; Bernanke zal stiekem wel opgelucht zijn dat vanwege de doorwerktijd van monetair beleid op de economie iedereen de aftredende Greenspan nog verantwoordelijk zal houden voor de eerste paar maanden van zijn periode.

Categories: Uncategorized

FEM 10-05 Politiebedrijf werkt niet – Minder glans voor CPB – Wouter Schroder

October 28, 2005 Leave a comment

Centraal Planbureau raakt glans kwijt

Direkteur Henk Don van het Centraal Planbureau (CPB) krijgt regelmatig kritiek op de berekeningen van zijn bureau, maar meestal komt die uit de universitaire wereld. Zo vond Prof. Eyffinger van de Universiteit van Tilburg dat de voorspelling van het CPB voor de economische groei in 2006 met 2 ½ procent wel erg optimistisch was, en misschien ingegeven door politieke druk.

Zulke kritiek glijdt langs Don heen, om de logische reden dat we pas vér in 2007 weten wie er uiteindelijk gelijk krijgt. En dan zijn er altijd genoeg excuses achteraf. Het CPB hoeft in 2007 alleen maar één of twee onverwachte tegenvallers te noemen in politiek of economie om te “verklaren” dat de uitkomst lager was dan de voorspelling.

Veel gevaarlijker en doeltreffender is de kritiek die het CPB deze weken heeft gekregen van de Minister-President. In de Tweede Kamer heeft premier Balkenende tot twee keer toe uitgelegd hoe gemakkelijk het is voor politici om de berekeningen te beinvloeden. Letterlijk zei hij: “Wat je er uit krijgt is afhankelijk van wat je er in stopt”, en hij noemde het manipuleren van het rekenmodel “heel makkelijk”.

Misschien heeft de premier het zich niet gerealiseerd, maar zulke opmerkingen schieten een groot gat onder de waterlijn in de geloofwaardigheid van het CPB. Balkenende verwijst met name naar Kamerlid Vendrik van GroenLinks die ook dit jaar weer kans zag om met een economisch program te komen dat beter scoort dan het kabinet. Bij de laatste drie verkiezingen voor de Tweede Kamer was GroenLinks al iedere keer kampioen met voorstellen die over een kabinetsperiode gunstiger uitwerken dan de plannen van de regeringspartijen. Denk niet dat GroenLinks die uitkomsten gemakkelijk cadeau krijgt door te rekenen met gunstige uitgangspunten voor de wereldhandel, de dollar, de olieprijs en andere internationale variabelen. Die zijn in alle berekeningen gelijk. De winst van GroenLinks kan dus logisch alleen ontstaan, hetzij omdat GroenLinks een superieure economische strategie heeft, hetzij omdat Vendrik gebruik maakt van verschillen tussen het rekenmodel en de realiteit. De eerste mogelijkheid houdt in dat we beter op GroenLinks kunnen stemmen; de tweede is dodelijk voor het CPB, en dat is waar Balkenende voor kiest.

Toekomstige belastingen spelen geen enkele rol in de berekeningen en daar maakt Vendrik van GroenLinks handig gebruik van. Ook kan GroenLinks makkelijk bezuinigen op het wegennet, want de schade van de files ontbreekt in de berekeningen. Een partij als de VVD met interessse in lagere belastingen en bredere wegen is daarmee structureel in het nadeel. Het debat in de Kamer wordt een karikatuur van de werkelijkheid, ook omdat er behalve de toekomstige belastingdruk en het wegennet nog zo veel andere belangrijke maatregelen zijn waar het rekenmodel blind voor is. Ik noem de macht van de woningcorporaties in de grote steden, concurrentie tussen universiteiten en hogescholen, en meer accountability in de ziekenhuizen als drie voorbeelden van grote blinde vlekken bij de berekeningen van het CPB.

Ik was er bij toen Don in 2002 aan de ministers in de Raad voor Economische Aangelegenheden beloofde om “nog eens goed naar dat cijfer voor het financieringstekort te kijken”, omdat minister Hoogervorst van Financien graag een ander getal zag. Hoogervorst werd twee weken later op zijn wenken bediend door een kleine maar significante aanpassing in het voorspelde tekort voor 2003. Een pikante anecdote, maar veel minder ernstig dan het feit dat het rekenmodel al zo veel jaar ongeschikt is om kosten en baten van beleid goed weer te geven. Balkenende heeft dat nu expliciet toegegeven – misschien is het een aanmoediging aan alle politici om op Prinsjesdag wat meer moed te tonen en minder de oren te laten hangen naar de verouderde en gebrekkige berekeningen van Henk Don.

Disfunctionele Politie-Organisatie

Als kind hoefde ik maar hard genoeg door te trappen op mijn fiets zonder achterlicht om te ontsnappen aan de achtervolgende agent. Wij woonden aan de grens van Leiden en Oegstgeest en een diender uit Leiden kon niet bekeuren aan de overzijde van de Warmonderweg, want voor Oegstgeest was de rijkspolitie verantwoordelijk. Samenwerken ging stroef want de gemeentepolitie viel onder het minsterie van Binnenlandse Zaken maar de Rijkspolitie was een dienst van het ministerie van Justitie.

Die fouten in de organisatie werden gerepareerd met de overgang op 25 politieregio’s in 1993. De prijs van de reorganisatie was hoog: een belofte aan de vakbonden dat geen enkele politieman hoefde te verhuizen, en een extra laag management voor de regio’s en de districten. Verspild geld, want nu blijkt het systeem van regio’s ook al niet te werken. De regering wil naar een landelijke politie met één centraal aangestuurd politiekorps voor heel Nederland.

Het bedrijfsleven hanteert één fundamenteel principe bij het ontwerpen van organisaties: harmonie tussen de drie bouwstenen. Ten eerste de toedeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Ten tweede het meten van de prestaties. Ten slotte het belonen van de medewerkers. Als die drie bouwstenen logisch bij elkaar passen en zijn afgestemd op de eisen van de markt, dan is de organisatie functioneel.

Nederland lijdt al heel lang onder een disfunctionele architectuur bij de politie. Vóór 1993 door versnippering en competentie-problemen van twee ministeries; meer recent door gebrek aan afstemming tussen de drie organisatorische bouwstenen. Een vergadering van burgemeesters vormt in iedere regio een soort Raad van Bestuur, maar heeft niets te vertellen over de honorering van de agenten en al evenmin over de produktie van de informatie. Waarom zouden de agenten zich laten opjagen door ondeskundige burgemeesters, wanneer hun vakbonden alleen in Den Haag kunnen onderhandelen over de salarissen en de werktijden?

In een hard rapport over de politie schrijft de Algemene Rekenkamer dat het meten van de prestaties “geen algemeen draagvlak” heeft bij de korpsen (Lees: bij de vakbonden die dan moeten uitleggen waarom in Nederland 45-50 procent van het personeel bezig is met interne taken). Benchmarking bij de Nederlandse politie is onmogelijk volgens de Rekenkamer, want de regio’s houden zich niet aan afspraken over het aanleveren van uniforme gegevens. Typerend voor de politie is dat de informatie het liefst wordt gegeven via de “Politie-monitor” die noteert of burgers zich veiliger of minder veilig voelen dan vorig jaar. Dat is een vorm van informatie die zich niet laat vertalen in de efficiency van het politie-bedrijf – maar dat willen de korpsen ook liever niet.

De overgang naar een nationale politie lost één probleem op: de ministers zijn dan voortaan verantwoordelijk voor zowel de strategie als voor de beloning van de politiemensen. Maar een nationaal monopolie staat niet onder druk om regionale cijfers te publiceren die buitenstaanders kunnen gebruiken om de prestaties te vergelijken. Het weekblad “Elsevier” doet meer om de prestaties van politie (en ziekenhuizen) te vergelijken dan alle beleidsmedewerkers bij de ministeries bij elkaar – en het lijkt er niet op dat de ambtenaren en de politici zich daar erg voor schamen.

Het parlement zou moeten eisen dat er een goed systeem komt voor het meten en publiceren van regionale en stedelijke cijfers over de politie – niet zachte gegevens over subjectieve beleving van onveiligheid maar harde cijfers over pakkans en produktie per medewerker. Zonder nauwkeurige afspraken over het meten van de prestaties is de aanstaande reorganisatie van de politie niet meer dan een teken van politiek falen om de drie bouwstenen van de organisatie logisch op elkaar te laten aansluiten.

Wouter Schröder

PvdA-leider Wouter Bos is weer een stap dichter bij de macht; met een toespraak in de Tweede Kamer die zorgvuldig was afgestemd op de trend in de opiniepeilingen. Tactisch viel er weinig op aan te merken, maar jammer genoeg is de oppositie van de PvdA, hoe uitgekiend ook, niet behulpzaam om de Nederlandse economie weer sterker te maken. Dat komt omdat Wouter Bos de PvdA dichter naar de thema’s van de SP moet manoeuvreren.

De SP is in de peilingen bijna even groot als de VVD en zelfs CDA-kiezers komen onder de bekoring van ex-Maoist Marijnissen: als CDA-kiezers uit 2003 wordt gevraagd welke partij behalve het CDA ook wel kans maakt op hun stem in 2007, komt de SP sinds kort op de eerste plaats. Als de PvdA-kiezers uit 2003 een voorkeur noemen voor een kabinet in 2007, kiest slechts 8%voor PvdA-CDA en 61% voor een links kabinet met SP-ministers.

Als U nadenkt over deze opvallende cijfers, komt U tot dezelfde tactiek als Wouter Bos. De PvdA wil in 2007 regeren, maar niet met Groen Links en de SP. Dat zijn protestpartijen die buiten de deur van de Treveszaal moeten blijven. Bos moetl premier worden van een PvdA-CDA coalitie en moet dus niet te veel programmapunten binnen boord halen die hij straks weer tijdens de formatie van 2007 als onbruikbare ballast moet dumpen. Luid protest is prima, en hoe dichter bij de golflengte van Marijnissen des te beter, maar concrete alternatieven maken het leven straks gecompliceerder.

Hoofdthema van Wouter Bos is daarom de trend in de inkomens: veel kiezers gaan er op achteruit en de ongelijkheid in de inkomens neemt toe. Maximale aandacht voor de koopkracht van de kiezers gaat bij Bos nu ten koste van bij voorbeeld het milieu dat niet één keer wordt genoemd. De PvdA-leider heeft de meeste spreektijd van alle kamerleden, maar er kan geen woord af over het broeikaseffekt of over fijn stof in de lucht. Opnieuw heeft Bos goed gekeken naar de peilingen, want GroenLinks stagneert terwijl de SP al maar méér Nederlandse kiezers aanspreekt. De twee grote onderwerpen van Marijnissen – de regering heeft geen vertrouwen en de inkomens gaan achteruit – zijn precies ook de twee grote onderwerpen van Wouter Bos.

In de gezondheidszorg, bij voorbeeld, zou de PvdA moeten ageren tegen de regionale concentraties van al maar grotere instellingen en al maar meer bureaucratie. Concurrentie, vooral van kleine centra, houdt aanbieders scherp en is goed voor de kwaliteit en de klantvriendelijkheid. In plaats daarvan accepteert Bos de mammoetorganisaties in de zorg en beweert hij demagogisch dat zieke mensen niet zijn geinteresseerd in keuze. Terwij de Britse Labour partij eindelijk vorderingen maakt met het meten van prestaties in de zorgsector, horen we de PvdA bijna uitsluitend over de details van de zorgtoeslag, want dat is inkomenspolitiek.

In het voortgezet onderwijs scoort Nederland internationaal een lage 22e plaats, omdat bij ons heel veel kinderen van school verdwijnen zonder diploma. Wouter Bos noemt het probleem, maar doet bij de Algemene Beschouwingen geen enkele suggestie voor een verbetering. Maar opnieuw geldt dat als de PvdA nu niet concreet voorstelt om scholen meer eigen budget te geven, meer vrijheid bij het personeelsbeleid en veel meer geld om in de school de naschoolse activiteiten rijker te maken, het er in 2007 niet van zal komen.

Grotestedenbeleid, wegenbouw, ziektegeld, arbeidsmarkt – nergens komt Wouter Bos met een moedig voorstel, want hij heeft alle spreektijd nodig om het kabinet aan te vallen over de ontwikkeling in de inkomens. Bos gaat dezelfde fout maken als Gerhard Schröder in Duitsland zeven jaar geleden tijdens de nadagen van Kanselier Kohl: wie geen radikale voorstellen doet vauit de oppositie, heeft straks wél de macht, maar geen mandaat.

Categories: Uncategorized

FEM 9-05 Extreme woningmarkt

September 28, 2005 Leave a comment

Extreme woningmarkt in Nederland

De laatste paar jaar is Nederland hekkesluiter in de economische groei in Europa; tegelijkertijd is Nederland kampioen in het aantal mensen dat woont in een huis van de woningcorporatie. Er is een verband tussen die twee trends – maar eerst een paar feiten over de sociale huursector. De corporaties zijn in totaal ten minste dubbel zo omvangrijk als in alle andere Europese landen waarvoor het CPB cijfers heeft verzameld. Er is dan ook geen enkel land behalve Nederland waar de corporaties drie keer zo groot zijn als de ongesubsidieerde huursector; in de meeste landen zijn de gesubsidieerde en de vrije huursector ongeveer even groot. Je zou verwachten dat in de periode 1983-2000, toen Nederland in snel tempo welvarender werd, het beslag van de corporaties gestaag zou afnemen tot de paar procent van de bevolking die echt hulp nodig hebben bij het wonen, maar dat gebeurde niet. De Nederlanders werden veel rijker en toch bleven de corporaties dominant zodat er nu veel corporaties zijn waar volgens het CPB slechts één op de vier huurders eigenlijk hulp nodig heeft.. Programma’s om huizen te verkopen worden – met name in de vier grote steden – niet serieus doorgevoerd.

Voor het eerst komt er nu buitenlandse kritiek op deze unieke situatie: commissaris Neelie Kroes eist namens de EU dat de omvang van de corporaties veel kleiner moet worden. De insteek van de commissie is dat de corporaties oneerlijke voordelen hebben boven private verhuurders, want ze zijn vrijgesteld van BTW en VPB. Ook zijn er kunstmatige voordelen op de kapitaalmarkt vanwege het waarborgfonds dat zorgt voor een extra lage rente op leningen van de corporaties.

De corporaties verstikken de creatieve funktie van een stad die moet excelleren als ontmoetingsplaats voor nieuwe ideeen. Onderzoek van prof. Richard Florida voor de VS en Gerard Marlet (Un. Utrecht) in Nederland laat zien dat steden groeien en bloeien wanneer de “creatieve klasse” er gedijt. Horeca, theaters, en een mix van creatievelingen en managers zijn de ingredienten van een successvolle stad. Barcelona, Munchen en Londen laten zien hoe het kan; de Nederlandse steden blijven achter. Dat is niet omdat Nederland een saai en onvrij land is – voorzover Nederland daar fout scoort is het eerder omdat vrijheid van meningsuiting is doorgeslagen naar de andere kand van schelden en verketteren. De makke van de Nederlandse steden is vooral het gevolg van de veel te zware corporaties die jonge, hoogopgeleide mensen dwingen om te verhuizen naar Nieuwegijn, Hoofddorp of Woerden.

Nationale actie is nodig om de steden aantrekkelijker te maken voor hoogopgeleide, creatieve mensen, maar ook om een halt toe te roepen aan de corruptie bij de woningcorporaties: corruptie in de vorm van gunsten voor corporatiepersoneel en andere insiders bij nieuwbouw, maar ook corruptie omdat naar schatting één op de vier huurders in sommige wijken in Utrecht en Amsterdam alleen in naam huurt, maar in feite een belastingvrij inkomen geniet uit doorverhuur. Alleen de landelijke politiek kan ingrijpen, omdat in de grote steden een te groot deel van de kiezers zelf een belang heeft bij het voortbestaan van de corporaties.

De beroemde wethouder F.M. Wibaut van Amsterdam zorgde er vanaf 1914 voor dat de gemeente woonruimte schiep voor de armste inwoners. Natuurlijk is die zorg voor armen, slachtoffers van geweld in een relatie, of clienten van de reclassering een taak voor de overheid – maar dat is helaas verworden tot een corrupt systeem van woningen voor 40 procent van de bevolking. Daarom is het politiek begrijpelijk, maar kortzichtig van PvdA en CDA om direkt te verklaren dat Neelie Kroes in Brussel niets te maken heeft met “onze woningcorporaties”. Alsof de corporaties anno 2005 nog iets voorstellen waar we trots op zouden kunnen zijn.

Categories: Uncategorized