Interview met Bert Vuijsje uit "Binnenlands Bestuur"
‘Een jaar later’
Interview Eduard Bomhoff voor Binnenlands Bestuur
Bert Vuijsje
(inleidend kader:)
Op 16 oktober 2002 kwam na 87 dagen een abrupt einde aan het ministerschap van Eduard Bomhoff (59). De vroegere hoogleraar economie wilde het liefst terug naar de universiteit, maar dat bleek in Nederland voor een ex-bewindsman van de LPF niet zo simpel. Voorjaar 2003 staakte Bomhoff zijn pogingen om in zijn vaderland aan de slag te komen. Hij werkte eerst zes maanden aan de universiteit van Bahrein en sinds 14 februari is hij hoogleraar in Kuala Lumpur.
(begin tekst interview:)
Eduard Bomhoff: ‘Op de dag dat ik afzwaaide als minister wist ik dat er één ding was dat ik in ieder geval nìet wilde worden, namelijk stuurman aan de wal. Je kent ze wel, die mensen die kort of lang in de politiek actief zijn geweest en dan zendtijd vullen bij radio en televisie met ongevraagd advies. Meestal met de subtekst dat als de spreker zelf nog aan het roer zou staan, het schip tenminste met volle kracht vooruit zou kunnen stomen. Dat leek me niks. Mensen die op die manier terugkomen in de media, zijn bijna altijd nog lid van een politieke partij en kunnen er dus altijd van worden verdacht dat ze een gunst wensen van die partij of dat ze uit zijn op een mooie baan die de partij zou kunnen vergeven. Ik heb meteen diezelfde dag al – check het bij mijn vrouw – gezegd: nou dan, hoofdstuk afgesloten.
‘Ik vond minister zijn ook niet zulk erg leuk werk. Ik vond het niveau van de ambtenaren niet hoog, dus dat was hard trekken. Goed, dat is dan je werk natuurlijk. Maar ik vond het ook een heel koud wereldje. Helemaal aan het begin, na twee dagen, had ik al te maken met Johan Remkes die als minister van Binnenlandse Zaken gewoon zat te liegen. Dat was bij het overplaatsen van die ambtenaar Van Lieshout. In het kabinet beloofde Remkes dingen en prompt daarna zei hij tegen de media het omgekeerde. Toen heb ik daarover geklaagd, ook in het kabinet, en een dag daarna deed hij het weer. Dat is dan ongeveer het eerste signaal dat je van een collega krijgt: gewoon pesten en jokken. En pesten is al niet prettig, want je wordt verondersteld collega’s te zijn. Maar jokken, ja, als dat kan, dan kan alles.
‘Met Benk Korthals, Henk Kamp en Maria van der Hoeven kon ik het wel heel goed en gemakkelijk vinden. Ik hoop niet dat ik ze ongerief bezorg door ze te noemen. En met mijn staatssecretaris Clémence Ross heb ik ook nooit een probleem gehad. Benk Korthals zei een keer: Kijk, als je nou een maand voor de verkiezingen elkaar weer te lijf gaat, dat is tijdig genoeg. En in de tussentijd moet je gewoon samenwerken, want je moet met elkaar toch proberen het land iets beter achter te laten dan dat je het aantreft.
‘Dat was natuurlijk ook mijn motivatie om in het kabinet te gaan. Maar bij zo’n man als Remkes zie je wat me later is bevestigd door iemand uit de top van de VVD. Ik kan zijn naam nu niet noemen, maar hij was in de positie om het te weten en hij zei: “De VVD wou vanaf het begin af aan van het kabinet af.” Dan begrijp je ook waarom Remkes zat te pesten en te jokken. Maar dat maakte het wel een heel koud wereldje, met veel onbetrouwbaar gedrag.’
‘Er zijn wel mensen geweest die tegen me hebben gezegd: Je had wat vlotter moeten zijn, je had steeds naar Barend & Van Dorp moeten komen, dan was je misschien wel ontzettend populair geworden. Maar zou iemand als Witteveen dat hebben gedaan? Die heeft natuurlijk in een andere tijd in het kabinet gezeten, maar die heeft het gewoon afgemaakt. Er is een hele lijst van hoogleraren economie die werden gevraagd om een tijdje minister te zijn. Van den Brink kort na de oorlog, Zijlstra, Lieftinck, Duisenberg, Koos Andriessen zelfs twee keer. Ik zag mezelf in die lijst, ik had ook de leerstoel van Witteveen in Rotterdam gehad.
‘Ik geloof ook niet dat het is waar te maken dat ik het onder normale omstandigheden niet zou hebben gekund. Ik laat me niet aanpraten dat ik – na acht jaar directeur Nyfer, waar we zoveel hebben gepubliceerd over allerlei verschillende ministeries, en veertien jaar stukken in de NRC en een hele lange lijst van economische publicaties – het niet net zo goed had gekund als Witteveen of Zijlstra of Duisenberg.
‘Ik heb alleen één misrekening gemaakt. Uit de statistiek kon je zien dat bij een belangrijke wisseling in de samenstelling van coalities normaal gesproken één kabinet het helemaal afmaakt en ze pas tijdens het tweede kabinet van zo’n kleur weer met elkaar gaan zitten zaniken. Dus dat was een gunstig voorteken. Na de moord op Fortuyn en de verkiezingen van mei 2002 zei het hele establishment in Nederland bovendien: Dit is een heel belangrijk signaal, we gaan met dat signaal aan het werk. Balkenende, de VVD, iedereen riep dat. Ik ben daar heel naïef in geweest, want wat ik heb geleerd is dat ze dat helemaal niet van plan waren. Voor de VVD was het enige signaal: We willen die stemmen zo vlug mogelijk terug.’
‘Na mijn aftreden ben ik twee weken met vakantie gegaan en meteen daarna heb ik mezelf opgesloten en als een chimpansee 24 uur per dag achter de wordprocessor gezeten om dat boek Blinde ambitie te schrijven, zodat het voor Kerstmis 2002 kon uitkomen. Die titel heb ik zelf voorgesteld aan de uitgever. Ik had hem geleend van John Dean, de ex-medewerker van Nixon die tijdens de Watergate-hearings zoveel onthulde en daarover later het boek Blind Ambition schreef. Met die blinde ambitie doelde ik op allerlei mensen, inclusief mijzelf.
‘Ik ben realistisch genoeg om te weten dat mensen kunnen denken: ja, het was ook heel stom om minister te willen worden. Mijn verdediging is dat ik in 1994, bij de vorming van Paars-I, door Bolkestein al eens was gepolst. Hij belde op en zei letterlijk: “Word onmiddellijk lid van de VVD, want we zoeken een minister van Financien.” Dat was nog vóór Gerrit Zalm werd benaderd, die het uiteindelijk is geworden. Ik ben niet zo’n VVD-type, dus ik zei: “Nou Frits, dat is ontzettend aardig, maar ik zie er toch liever van af.” Wat er anders zijn gebeurd, hangt natuurlijk niet alleen van Bolkestein af, maar in ieder geval heb ik toen mijn kans gepast.
‘Bij het verschijnen van mijn boek had ik een grote meevaller, waardoor er tienduizend exemplaren extra zijn verkocht. Balkenende zei namelijk dat ik een misdadiger was omdat ik uit vertrouwelijke vergaderingen van het kabinet had geklapt. Ik liep kans op zes jaar celstraf, nounounou. Mijn uitgever Geurt Gaarlandt had gezegd: Kijk voordat je begint even goed naar het boek van Ed. van Thijn, Retour Den Haag, dan weet je ongeveer waar de grenzen liggen. Ik heb dat boek helemaal gelezen en daar wordt ten minste één keer letterlijk uit een geheim stuk geciteerd en allerlei uitspraken van ministers tijdens kabinetsvergaderingen worden met de datum erbij weergegeven.
‘Ik heb zelf alle stukken van het ministerie teruggebracht naar Den Haag, uitsluitend mijn eigen aantekeningen gebruikt en een sfeerdocument geschreven. Van Thijn had nooit enige moeilijkheid gehad, niemand had gezegd: “dat mag niet” of “dat is onbehoorlijk”. Dus die uitspraak van Balkenende was een gotspe. Donner verklaarde diezelfde dag al dat hij er een hard hoofd in had en de procureur-generaal zei ook meteen dat het hem niks leek.
‘Vervolgens hebbben ze nooit contact met mij gezocht. Nooit mij opgebeld en gevraagd: zou je willen vertellen hoe je dat hebt gedaan en wat voor bronnen je hebt gebruikt? Volgens mij is er nooit iets aan gedaan, ja misschien in een of andere Haagse heksencirkel, maar ze zijn nooit hier in Gouda geweest. Uiteindelijk hebben ze driekwart jaar gewacht en op een rustig moment, in oktober 2003, bekend gemaakt dat het kabinet geen aangifte tegen mij zou doen.
‘Het boek was daardoor wel bestseller nummer 1 in de kerstvakantie van 2002 geworden. Er zijn er twintigduizend van verkocht. In het Engelse weekblad The Economist stond in januari vorig jaar een stukje over de bestsellers in diverse Europese landen, en in Nederland stond ik boven alle boeken van die beroemde kok Jamie Oliver. Daar was ik heel trots op.’
‘Het liefste wilde ik weer professor worden. Ik had van Balkenende zeer tegen mijn zin ontslag moeten nemen als hoogleraar op Nyenrode. Mijn voorstel aan Balkenende was: ik neem wel onbetaald verlof en als het nodig is betaal ik de pensioenpremie zelf, zodat er geen enkele gunst is van Nyenrode aan mij. Want stel je voor dat dit hele avontuur mislukt. Maar Balkenende en zijn hoogste ambtenaar Wim Kuyken zeiden: dat mag niet.
‘Ik zei: wat raar, want al mijn vrienden in de VS en Israël – dat zijn toch ook beschaafde landen – nemen altijd onbetaald verlof van de universiteit als ze een regeringsfunctie gaan vervullen. Wetenschap is nou toevallig wat ze kunnen, dus dan kunnen ze weer terug als het aan z’n eind komt. Maar het mocht absoluut niet van Balkenende en Wim Kuyken. Ik heb natuurlijk gevraagd: hoe zou je nou als minister van Volksgezondheid op een of andere stiekeme en onbehoorlijke wijze Nyenrode kunnen bevoordelen? Daar konden ze niet één voorbeeld van geven, dus het was een vreemd soort formalisme.
‘Het is des te vreemder gezien een ervaring die ik in september 2002 in het kabinet had. Het ging over de uitbreiding van de EU, en de VVD had toen nog het idee dat de hervorming van de landbouwsubsidies moest worden gekoppeld aan de uitbreiding met die tien landen. Ze zijn daar later van afgestapt omdat het leek op een soort chantagepoging. We zaten er zo’n beetje vrij over te praten en ik zei dat als we nou echt iets wilden doen aan het landbouwbeleid, we zouden moeten ophouden met in Nederland suikerbieten te verbouwen. Want dat is heel slecht voor het Caribisch gebied en allerlei landen in Afrika, het kost alleen maar geld, en bovendien zien die suikerbieten er niet uit.
‘Minister Veerman van Landbouw zei meteen dat ik een ondeskundige kwast was en mijn mond moest houden. Na afloop van de kabinetsvergadering heb ik tegen hem gezegd dat ik niet gediend was van dat soort opmerkingen, en toen begon hij gewoon te schelden.
‘Pas veel later realiseerde ik me dat minister Veerman eigenaar is van een suikerbietenplantage in de Hoeksche Waard. Je hebt hier dus iemand die ongetwijfeld een voortreffelijk lid is van het CDA, het conflict of interest komt hem uit z’n oren. Want hij kan als minister die plantage wel in een trust zetten of laten beheren door een ander – die mag dan de kunstmest bestellen – maar hij blijft de eigenaar. Dus als de EU die subsidies afschaft, zal hij iets anders moeten gaan verbouwen.
‘Kortom, hij heeft zó’n groot belang, hij treedt agressief op, verdedigt die suikerbietenboeren in het kabinet, zelfs op het onbeschofte af – en dat kan dus allemaal wél. En dan heb je iemand uit de wetenschap, die al dertig jaar fulltime bij de universiteit werkt, en die mag geen onbetaald verlof nemen zoals al zijn vrienden in andere landen. Dus daarop terugkijkend denk ik: dat lijkt toch wel heel erg op meten met twee maten.’
‘Terug naar Nyenrode kon ik niet. Die hadden verlies geleden en ik was daar de best betaalde hoogleraar omdat ik heel mooi les gaf en de prijs had gekregen voor de beste docent en zo. Dus die dachten: van hem zijn we af, dat is een goedkope besparing. Ik wou ook liever iets anders, namelijk professor worden aan de Rijksuniversiteit Leiden. Ik heb er zelf gestudeerd, mijn vader was er hoogleraar, al onze kinderen hebben er gestudeerd en ik heb heel lang in Leiden gewoond. Ze hadden mij in 1995 ook benaderd om professor te worden, maar toen werkte ik net op Nyenrode en ik vond het onbehoorlijk om daar al na een half jaar weg te gaan.
‘Begin 2003 ben ik, zelfs nog met een introductie van een hele dure headhunter, op bezoek geweest bij meneer Kist, de voorzitter van het Leidse College van Bestuur. Ik kom daar, hij zit aan het Rapenburg in de oude universiteitsbibliotheek onder de geschilderde portretten van zijn illustere voorgangers, hij heeft het reusachtig naar zijn zin. We zitten een kwartier te praten en die vent zegt: “Het is heel belangrijk dat je nu in het openbaar afstand neemt van de LPF.”
‘Ik zeg: “O, dan zal ik je toch iets grappigs vertellen. Vijfendertig jaar geleden heb ik hier ook gesolliciteerd, als student-assistent bij Bernard van Praag, en de professor zegt: is het waar dat uw vader lid is van de PvdA? Toen zei ik tegen hem wat ik nu tegen jou zeg: dat gaat je dus helemaal niks aan.”
‘Het was gewoon pesten door de elite. Die man z’n broer heeft gewerkt voor het Koninklijk Huis, dus hij weet best dat wat hij zegt uitermate onbehoorlijk is. Maar Kist redeneerde kennelijk: die Bomhoff zat bij de foute partij, die zullen we eens even plagen. Terwijl het motto van de Leidse universiteit nota bene is: Presidium Libertatis, bolwerk van de vrijheid. En dat staat dan onder leiding van de heer Kist, die daar eerlijk gezegd niet zit omdat hij heeft gesolliciteerd, maar omdat het tijd was voor een ander bij de NMa.
‘Daarna ben ik nog bij drie grote ziekenfondsen op bezoek geweest. In de paar weken dat ik minister was, hadden al die lui, Wiegel voorop, gezegd: “Dat is een ontzettend goede vent, het gaat allemaal in een hogere versnelling, eindelijk weer eens iemand die verstand heeft van geld en van allerlei organisatorische kwesties.” Je kunt je niet voorstellen hoe complimenteus ze waren geweest, dus toen ik werkloos was, vroeg ik ze: is het denkbaar dat ik hier kom werken voor de strategie, dat nieuwe stelsel komt er toch aan? Nou, dat waren dus drie treinkaartjes voor niets. Het was volkomen zonde van mijn tijd. Je mag sollicitatiekosten niet meer aftrekken van de belasting, dus ik heb het nog helemaal zelf moeten betalen ook.
‘Ze dachten waarschijnlijk: hij heeft ruzie met Balkenende, en als ziekenfondsen hebben we toch met het CDA en Balkenende te maken. Omdat dit een klein land is kom je elkaar altijd weer tegen. Zo word je een soort paria in Nederland. Door te zeggen dat ik een misdadiger was, heeft Balkenende dus twee dingen bereikt. Het heeft zeker geholpen voor de verkoop van mijn boek. Maar het was ook het definitieve einde van een baan voor mij in Nederland. Daarom hebben Janneke en ik toen gezegd: we gaan nu verder gewoon solliciteren in het buitenland, volle kracht vooruit en dan maar emigreren.’
‘Ik heb geschreven op advertenties in The Economist en The Times Higher Education Supplement, en de universiteit van Bahrein was heel snel met een antwoord, want die zijn aan het uitbreiden en die hadden een professor nodig in finance. Omdat ik het helemaal niet erg vind om les te geven, ben ik daar op 1 september 2003 begonnen. Ik heb een heel semester gedaan, ik had er ook permanent kunnen blijven, maar ik vond een nog leukere baan in Kuala Lumpur, bij de Maleisische dependance van Monash University. Dat is een hele goede Australische universiteit.
‘Sinds 14 februari ben ik daar hoogleraar en hoofd van de business school. Ik heb dus weer een fulltime secretaresse en research-assistenten, en ze willen een PhD-programma opzetten. Dat zijn toch meer mijn interesses dan alleen lesgeven. Ik wil een boek schrijven over de islamitische wereld. Dat moet gaan over economie – wat is er nou mis met het Midden-Oosten, wat is er kunstmatig aan die landen – maar ook over de verhouding tussen islam, christendom en jodendom. Maleisië is daarvoor een heel interessante plek, want het is het enige islamitische land dat economisch erg succesvol is: sinds heel lang gemiddeld zes procent economische groei per jaar. Ik heb in Kuala Lumpur een vaste aanstelling en ik ben nu 59, dus inshallah zal het me zeker lukken daar mijn pensioen te halen.
‘Janneke en ik zijn heel gelukkig geweest in Bahrein en we zullen zeker ook weer heel gelukkig worden in Maleisië. Ik ben reusachtig blij dat ik mezelf heb kunnen redden, dat onze kinderen al volwassen zijn en dat ik iets kan, namelijk research en onderwijs, dat je ook in andere landen kunt doen. Stel je voor dat je in Nederland moet blijven zitten om voorzitter van de Kampeerraad te worden. Dat lijkt me pas een tragisch lot.
‘Maar er zit natuurlijk ook iets wrangs aan mijn vertrek uit Nederland. Ik heb in veertien jaar in NRC Handelsblad honderden stukken geschreven en ze zeiden altijd: jij bent samen met Heldring de beste columnist, we krijgen zoveel brieven en de lezers zijn zo tevreden, je mag nog heel lang blijven. Ik was ook jarenlang de meest geciteerde Nederlandse macro-econoom in wetenschappelijke tijdschriften, dus ik heb het echt allebei gedaan: wetenschap en populariseren.
‘En dan zie je opeens hoe betrekkelijk dat allemaal is, omdat na nog geen drie maanden in de politiek mensen zeggen: nee, dat is een hele foute man. Dezelfde Mark Kranenburg die de baas was van de opiniepagina in de NRC, geeft me in zijn recensie van Blinde ambitie een snauw: dat het een volkomen waardeloos boek is en dat het wel duidelijk is dat ik geen enkel idee had. En de hoofdredacteur van de NRC geeft ook een snauw. Die zegt: er is geen sprake van dat we ooit nog interesse in die meneer hebben. Terwijl ik helemaal niets had gevraagd.
‘Dan vraag ik me af: wat meenden ze ervan toen ze zeiden dat ik een waardevolle bijdrage leverde aan de meningsvorming van die lezers van ze? En dan denk ik: zijn mijn ideeën dan plotseling fout geworden? Zelfs als ze vinden dat het naïef, blind of wat dan ook van me was om met die politiek te beginnen. Waarom zijn mijn ideeën of mijn karakter nou zo beschadigd dat ik moet emigreren?’
(feitenkader:)
Eduard Bomhoff
Eduard Bomhoff werd in 1944 in Amsterdam geboren, studeerde wiskunde in Leiden en promoveerde in 1979 in Rotterdam tot doctor in de economie. In 1981 werd hij hoogleraar monetaire economie aan de Erasmus Universiteit en in 1994 stapte hij over naar de Universiteit Nyenrode, als hoogleraar financiële economie. In 1995 werd hij daarnaast directeur van het door hem opgerichte Instituut Nyfer (Nyenrode Forum for Economic Research). Eduard Bomhoff was dertig jaar een uiterst passief lid van de PvdA, tot hij in mei 2002 toetrad tot de Lijst Pim Fortuyn. Van 22 juli tot 16 oktober 2002 was hij minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en vice-premier in het eerste kabinet-Balkenende.