FEM 11-06 Friedman – Score voor Balkenende
Milton Friedman 1912-2006
Op 16 november overleed Nobelprijswinnaar Milton Friedman, de meest invloedrijke econoom van de moderne tijd. Hier in Nederland was Friedman niet invloedrijk in de tijd van hoge inflatie dertig jaar geleden, want hij schreef niet alleen over geld en rente, maar was ook overtuigd voorstander van lage belastingen en een minimale overheid. De meeste Nederlandse economen haatten Friedman’s ideeen over lage belastingen en namen gemakshalve aan dat zijn theorieen over geld ook wel afschuwelijk rechts of reactionair zouden zijn. Pas in 1983 was president Mitterrand van Frankrijk de eerste linkse politicus die gedwongen werd om toe te geven dat ook een socialist beter af is met een lage inflatie. In Nederland pleitte de PvdA toen nog voor het verkopen van het goud van De Nederlandsche Bank en het opjagen van de geldhoeveelheid. Zulke onzin wordt gelukkig nergens meer gehoord, want voor de big spenders in Frankrijk en Zweden is een lage inflatie even welkom en nuttig als voor de kampioenen van lage belastingen in de Verenigde Staten of Hong Kong. Dat inzicht is de grote verdienste van Friedman op monetair gebied.
Tussen 1945 en 1971 kon Nederland de inflatie niet zelf bepalen want de gulden was vast verbonden aan de dollar. Na 1968 verzwakte de dollar, o.a. omdat president De Gaulle in het geheim dollars ging omruilen in goud. Toen een wegsmeltende Amerikaanse goudvoorraad President Nixon in 1971 dwong om het stelsel van vaste wisselkoersen te beeindigen – een aktie die Friedman al in 1968 had voorspeld – kregen landen de vrijheid om hun eigen monetaire koers uit te zetten. Hier in West-Europa kozen Duitsland en Zwisterland voor een wijs beleid; de meeste andere landen gebruikten die vrijheid verkeerd, en kregen te maken met een al maar oplopende inflatie. In Nederland verkondigde De Nederlandsche Bank een gecompliceerde theorie over de inflatie die niemand buiten het hoofdkantoor aan het Frederiksplein compleet kon overzien maar er op neer kwam dat de Bank niet het correcte adres was voor verwijten over de inflatie: die was volgens President Zijlstrade schuld van vakbonden en werkgevers. Zijlstra hield doorwrochte betogen over de schadelijke gevolgen van inflatie maar die richtte hij niet tot zichzelf maar tot de sociale partners die te hoge loonstijgingen afspraken. Prof. Pieter Korteweg (later CEO van Robeco) en ik waren de enigen die volhielden dat niet de vakbonden maar De Nederlandsche Bank schuld had aan de inflatie. Meestal werden wij weggehoond, het felst in het jaar dat Milton Friedman een bezoek bracht aan Chili en audientie kreeg bij dictator Pinochet. Toen de jaarvergadering van de Nederlandse Vereniging van Economen afzakte tot een ad hominem aanval op Friedman, heb ik waarschijnlijk mijzelf een groter plezier gedaan dan de collega’s door er aan te herinneren dat Jan Tinbergen bij een bezoek aan Franco-Spanje een eredoctoraat had aangenomen, terwijl Friedman een eredoctoraat had afgewezen en in zijn openbare optredens in Chili had gesproken tégen de onderdrukking van de vrijheid in dat land.
Pas onder President Duisenberg koos de Nederlandsche Bank in navolging van de Bundesbank in Frankfurt voor een duidelijke visie in lijn met de monetaire theorie van Milton Friedman. Het kwaad was toen helaas al geschied: de hoge inflatie tussen 1970 en 1980 veroorzaakte een schadelijke boom-bust in de huizenmarkt, en was een factor in de erosie van de winstgevendheid van de industrie. De afbraak van de werkgelegenheid in de industrie kwam in de hoge inflatie-landen Nederland en in Engeland twintig jaar eerder dan in de lage inflatie-landen Duitsland en Zwitserland.
Die les is geleerd en nu is in de OECD-landen de inflatie overal laag en stabiel. Niemand heeft meer bijgedragen aan beter inzicht over inflatie dan Friedman – volgende keer meer over zijn andere activiteiten.
Scorecard voor Balkenende
Ik heb drie maanden tegenover Jan Peter Balkenende gezeten in de Treves-zaal, en vond hem toen meer een billijke gespreksleider dan een overheerstende chairman, en die keuze past ook goed in de Nederlandse politieke traditie. De macht van een Nederlandse minister-president heeft nu eenmaal beperkingen: hij moet maar afwachten wie de fractievoorzitters selecteren om met hem als ministers samen te werken, en heeft te maken met een eigenwijs parlement. Niettemin is het nuttig om vlak voor de verkiezing van 22 November succesen en mislukkingen af te wegen.
In de Europese klas scoorde Balkenende hoger dan Berlusconi of Chirac, politieke opportunisten die genieten van hun baan, maar niet de nek uitsteken om het land anders achter te laten dan zij het aantroffen. Balkenende is geen opportunist en heeft poitieke risico’s genomen, bij voorbeeld met bezuinigingen in de WAO en de werkloosheidsuitkeringen. Dat is heel positief. Maar premier Blair in Engeland zou van mij een nog hoger cijfer krijgen. Ten eerste is Blair een stuk positiever over immigratie vanuit de nieuwe EU-lidstaten. De Poolse loodgieters en bouwvakkers zijn welkom in Engeland en de premier kan duidelijk uitleggen waarom dat goed is voor de Engelse economie. In Nederland wordt de afhoudende toon tegenover immigranten uit Moslim-landen ook gehanteerd tegen Polen en Tsjechen en dat is politiek kwetsend en economisch dom. Op nog een ander belangrijk terrein heeft Blair successen geboekt die in Nederland uitblijven: rationeel meten van prestaties in de overheidssector. Bij de politie, de universiteiten en voor een deel ook in de medische sector worden prestaties vergeleken en hangt de bekostiging af van het succes in het halen van de targets. In Nederland wordt dat geblokkeerd door respectievelijk de Raad van Hoofdcommissarissen, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, allemaal kartels die het meten van prestaties en het resultaat-afhankelijk maken van budgetten op de lange baan schuiven. Balkenende heeft wel daadkracht getoond om het tekort op de begroting na de excessen van 2001 en 2002 weer terug te brengen, maar het echte management bij de overheid had niet zijn interesse. De CDA-ideologie om te vertrouwen op het “middenveld” betekent te vaak dat de kartels hun macht behouden.
In April 2002 publiceerde Balkenende zijn boek “Anders en Beter”. Hij bracht dus zijn eigen meetlat mee toen hij premier werd. Ik heb mijn gesigneerde exemplaar er op na gelezen en vond de nadruk op “normen en waarden”: de PvdA wil immigranten helpen met subsidies; de VVD wil criminaliteit strenger straffen, maar het CDA staat pal voor de Nederlandse “normen en waarden”. Veel Nederlanders zullen blij zijn met het thema., maar dat is in vier jaar niet verder uitgewerkt. Aan het begin van elke zindelijke discussie hoort een duidelijk onderscheid tussen normen en waarden, maar zelfs dat zie ik Balkenende niet maken. Denk nu even niet aan de Moslims maar aan een Vietnamese loempiaverkoper. Die mag ‘s nachts geen lawaai maken (een norm die voor iedereen geldt), maar wat gaat het ons aan of hij katholiek of Buddhist is? Veel Oost-Aziaten gedragen zich keurig omdat ze anders beschaamd zijn tegenover hun voorouders – een heel andere orientatie dan in het Westen, maar met gelijke uitkomsten voor praktisch normbesef. Wie “normen” en “waarden” uit elkaar haalt, zal concluderen dat de overheid de normen moet handhaven, maar heel huiverig moet zijn om op zoek te gaan naar “nationale waarden”. Dat riekt naar een totalitaire maatschapij, en wordt door politici als Bolkestein misbruikt voor verkettering van Turken en andere Muslims. Ons wetboek moet de reflectie zijn van onze geschiedenis en onze gemeenschappelijke waarden, maar het is hygienischer wanneer politici zich beperken tot het debat over betere wetten, en het aan de burgers overlaten hoe God, Allah, Vishnu, Buddha, respect voor voorouders of intern normbesef hen op de rechte weg houden. Dat debat heeft Balkenende helaas niet van de grond gekregen.